“Mijn moeder knikte ja en amen tegen de maatschappelijk werkster, maar zodra die haar hielen had gelicht…. Het is dat we toen nog niet het gebaar van de opgestoken middelvinger kenden…”. Lucie Kessens, opgegroeid in de jaren zestig als enig normaal begaafd kind in een gezin van zwak begaafde ouders en broers en zusjes, licht een tip van de sluier op over falende hulpverlening in een zogenaamde Woonschool.
“Mijn vader werd in de buurt een beetje met de nek aangekeken: hij had werk en hij was ook niet zo fors gebouwd, hij was geen vechtersbaas, dus hij verzette zich niet als de buren hem weer een oor aannaaiden.”
Het boek De Woonschool van Christel Jansen beschrijft dit beschavingsexperiment. Terwijl de vooroorlogse verbeteringswijken al lang gesloten waren, startten enkele gemeenten begin jaren zestig opnieuw: met verhuispremies werden zwakke gezinnen – “onmaatschappelijken”- verleid naar een buurtje met nieuwbouwwoningen. Ruim zestig gezinnen bij elkaar. Vol idealen ging het maatschappelijk werk aan de slag: lekker handig: iedereen zo dicht bij elkaar.
Binnen vijf jaar was duidelijk: dit werkt niet. Er was geen doorstroming, de bewoners behielden hun uitkering en beunden overal zwart bij. Kinderen werden, verwaarloosd, mishandeld, misbruikt. Als de schulden uit de hand liep greep het maatschappelijk werk in. Meestal door schulden te saneren.
“Als iemand uit een hogere sociale klasse jou gaat vertellen hoe je moet leven, dan doe je dat juist niet.” Lucie is te gast bij het project De Lange Adem in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam. Wim Brands interviewt haar over haar jeugd in De Woonschool. Vragen uit de zaal: neemt zij het haar ouders kwalijk dat ze haar – en haar broertjes en zusjes – verwaarloosden, of konden ze het gewoon niet aan? Lucie is duidelijk: zij neemt het hen kwalijk: “Ze wilden gewoon weg niet, ze wilden hun leventje leiden in de marge, geen enkele ambitie.”
“Of was het onmacht?”, klinkt het uit de zaal. Als ze zwakbegaafd waren, dan konden ze het misschien ook gewoonweg niet. Lucie houdt vol: ze wilden het ook niet. Het antwoord blijft een beetje in de lucht hangen.
Kun je mensen – met een verstandelijke beperking – in een achterstandssituatie het verwijt maken dat ze niet willen? Voor je het weet beland je in het neo-liberale kamp die alle succes en falen op het individu projecteert.
Lucie vind dat de hulpverleners de verkeerde insteek kozen: proberen de financiën op orde te brengen, maar geen enkel wezenlijk contact. Ook niet met de kinderen. Juist niet. En dat steekt haar, nog steeds. “Doorbreek de cirkel: focus je op de kinderen.”
En laat de ouders in hun sop gaar koken zie je haar denken.
Diezelfde middag was er een debat in Schalkwijk in Haarlem over jeugdwerkeloosheid. Geen buurtje met zestig gezinnen, maar een wijk met 35.000 mensen waarvan een belangrijk deel werkloos. En dus ook de jongeren. Tweemaal zoveel dan gemiddeld in Haarlem.
Dezelfde thema’s die Lucie aan de orde stelde kwamen aan bod. Discriminatie op de arbeidsmarkt: de jongeren verschuilden zich achter dat argument. Solliciteerden ze dan wel? Werden ze vaak afgewezen? Nee, ze solliciteerden niet, en ja: ze wisten vooraf dat ze zouden worden afgewezen.
De jongeren komen vaak uit gezinnen op of onder de armoede grens. Cruciaal is het gebrek aan netwerk buiten de eigen kring, gebrek aan kennis over passende omgangsvormen. En dat alles verzwaard door uitsluitingsmechanismen in een samenleving waar afkomst er beslist toe doet, zowel in positieve als negatieve zin.
Inmiddels zijn er sociale wijkteams, en teams van het Centrum voor Jeugd en Gezin in de wijk actief. Hoe kunnen zij het verschil maken? Hoe kunnen we voorkomen dat we met een verhulde vorm van Woonschool bezig zijn? Gaan we de financiën redderen, voorkomen dat gezinnen door het ijs zakken? Of moeten we niet aan dode paarden trekken en al onze energie op de kinderen richten?
Ik ben er nog niet uit. Want kinderen hebben goede ouders nodig. Maar wat als die ouders onmachtig zijn?
Lucie vertelde dat zij niet uit huis geplaatst had willen worden, ook al was het er niet fijn. Haar pleidooi is simpel: zorg voor meer steun om het gezin heen, een vertrouwenspersoon zoals de moeder van een vriendinnetje waar ze kon zien hoe het wel kon, waar ze aandacht kreeg, waar het huis schoon was, waar ze af kon kijken hoe mensen op een fijne manier met elkaar om gingen.
In de directe omgeving van het gezin van dit soort steunpilaren organiseren, misschien hen zelfs een onkostenvergoeding geven als ze de opvoeding gedeeltelijk “overnemen”, zou wel eens veel meer resultaat kunnen opleveren dan ouders proberen te leren hoe het moet.
De situatie van deze kinderen is niet minder nijpend dan die van Lucie veertig jaar terug, ook al zijn hun kleren niet stuk, stinken zij niet en zijn hun haar geen ongewassen klittenbollen. Misschien maakt dat het nog wel ingewikkelder: armoede en achterstand is niet meer zichtbaar. Bleekneusjes zijn er niet meer. Maar de risico’s op een vicieuze cirkel van achterstand zijn niet minder.
Laten we leren uit het verleden, voordat de jongeren van nu over veertig jaar een larmoyant verhaal vertellen over hulpverleners die met de beste bedoelingen net de verkeerde dingen deden.