Categorie archief: Opportunisme

Helden en slachtoffers, deel 2

DSC00676In deel 1: hoe de bestuurlijke soap rond de Hedwige-polder als loepzuiver voorbeeld kan dienen voor nieuwe vormen van maatschappelijke polarisatie. Prachtig gedocumenteerd in de film Onder het oppervlak van Digna Sinke.

Kern van de soap: het laten onderlopen van een polder is op zich een sublieme oplossing om grotere schepen door de Schelde naar Antwerpen te laten varen zonder dat de trekvogels door verdwijnende schorren verdreven worden.

Ware het niet dat die polders onlosmakelijk verbonden met de Zeeuwse identiteit. Zeeuws-Vlaanderen is een lappendeken van polders en poldertjes die daar vanaf de vroege Middeleeuwen zijn aangelegd. Vanaf de hogere delen werd steeds een dijkje gelegd om een droogvallend schor, enzovoorts enzoverder. Al die dijken en dijkjes liggen er nog en maken er met de rijen populieren er boven op – geen natuur, maar goed voor klompenhout – een uniek coulissenlandschap van.
Helemaal in het oostelijke hoekje van Zeeuws-Vlaanderen, pal op de grens met Belgisch Vlaanderen ligt de Hedwigepolder, net voorbij zijn “rolmodel” Het Verdronken Land van Saeftinge: ooit ook een polder, maar in de tachtigjarige oorlog ondergelopen en nooit meer droog gemaakt. Teveel werk voor te weinig land.

De Hedwige zelf is geen bijster interessante polder – dit gaat mij nog wat ruzie opleveren in de familie – en behalve een paar pachters en de enige eigenaar die de hele polder bezit, komt er praktisch niemand. Geknipt voor de operatie Ontpolderen. Saillant detail: die grootgrondbezitter is een Belg: een baggeraar!

Nadat de ministers en staatssecretarissen het verdrag over de verdieping en de ontpoldering hadden ondertekend was het een kwestie van de boeren uitkopen. De Belgen, de havenbaronnen, zouden riant betalen. Appeltje, eitje.
En daar ging het mis. De boeren gingen niét één-twee-drie overstag.  Niét omdat ze zo gehecht waren aan hun grond of zo’n groot hart hadden voor trek- en weidevogels. Althans: dat geloof ik niet. De film toont dit jammer genoeg niet, maar ik vermoed dat het om centen ging, zoals altijd bij Zeeuwse boeren. Mijn opa moest als landarbeider in de jaren voor de oorlog ’s winters maar zien hoe hij aan de kost kwam. Als het werk afnam in het najaar kon hij vertrekken. In het voorjaar mocht hij terugkomen.

Dus of het nu kwam omdat de onderhandelaars te krenterig hadden ingezet uit Zeeuwse zuunigheid, of de boeren hun het vel over de oren trokken: op dat moment begon het te schuren. Enkele tientallen onwennige actievoerders grepen media-momenten aan om zich te laten horen: een minister die een dorpscafé eventjes zou komen uitleggen hoe hij het wilde aanpakken leverde een geweldig exposure op. Voor de actievoerders uiteraard. Het markeerde het begin van een onontwarbare kluwen van argumenten, grotendeels gevoed met emoties over de mythische Zeeuwse strijd tegen het water. Het Zeeuws-Vlaamse volkslied – het bestaat! – kent niet voor niets de strofe “…en schiepen zich de Zeeuwen uit schor en slik hun land”.

Dit mythische heldenepos werd aangevuld met de retoriek van het boerenland als natuurgebied. Het boek Dit is mijn hof van de Vlaamse journalist Chris de Stoop over de ontpoldering van het Belgische deel van de polder gaat in de flinke oplagen over de toonbank. Prachtig geschreven, vlotte en beeldende stijl, maar het ademt toch vooral melancholie over de teloorgang van het boerenbedrijf uit de vijftiger jaren: hoe God verdween uit de Hedwige. Vermengd met wrok jegens de groenen die zouden samenspannen met de havenbaronnen. Geen steekhoudende argumenten om de Hedwige te behouden. Het hedendaagse boerenbedrijf verarmt de natuur. De Stoop mag dan de boerderij van zijn broer hebben overgenomen: het bedrijf heeft hij gestaakt. Voor het type boer dat zijn broer was, en daarvoor zijn vader, is geen plaats meer.

Hoe dan ook: ontpolderen werd een volstrekt taboe. Het CDA – groot in Zeeland – keek ernaar met samengeknepen billen. Want CDA-ministers hadden alle verdragen ondertekend.

Niemand ondernam een poging op de argumenten tegen ontpolderen te weerleggen. Niemand opperde dat Zeeuws-Vlaanderen in 1953 amper had geleden onder De Ramp. Twee kleine poldertjes liepen onder. Minder dan 1% van de slachtoffers verdronk hier. En ook niemand die uitlegde dat het verlies van 300 hectare landbouwgrond niet zou uitdraaien op een wereldwijde hongersnood. Want elke uitleg zou de bijl aan de wortel van die Zeeuwse identiteit leggen: het win-win model van bescherming tegen de zee door vruchtbare akkers te maken zou op de helling moeten. Wie zou daar zijn vingers aan durven branden?

Zo raakten de bestuurders door de identiteitsretoriek gegijzeld. Want die heldensagen behoorden ook tot hun eigen identiteit. Voor de Zeeuw Balkenende destijds een ainedossier. Hoe moest hij dit aan zijn moeder in Kapelle bij Goes uitleggen? En hoe moest zij het uitleggen aan de andere leden van haar bridge- of wandelclub?

Iedereen zat klem in de eigen mythe. En juist daarmee is de Hedwige zo’n helder voorbeeld van een nieuwe polarisatie in de hele samenleving: die tussen bestuurders die doelen nastreven die het lokale belang overstijgen – zoals het belang van de Antwerpse haven, geborgd in een eeuwenoud verdrag dat als konijn uit de hoge hoed werd getoverd – versus groepen burgers die zich gepasseerd voelen en zich aaneensluiten op basis van immateriële waarden ingebed in een – ook gedurende eeuwen geconstrueerde – gezamenlijke identiteit. Een identiteit die een bedding biedt aan het verlangen naar behoud, geborgenheid, herstel van oude waarden, zekerheden. Maar ook een identiteit die andersdenkenden uitsluit. Onverdraagzaamheid steekt de kop op.

Volgende week de ontknoping.

Over helden en slachtoffers (1)

saaftingeVorige week had ik een blog klaar staan, over de film van Digna Sinke over de Hedwige-polder, maar ik liep steeds vast. Tot ik Jan Roos weer in actie zag. Toen begreep ik de wederkerigheid tussen actievoeders en media weer. Ik zal het proberen uit te leggen. Kost wel wat woorden meer dan gebruikelijk. Daarom knip ik het in drie stukken.

Deel 1. Baggeren

Voor de doorsnee randstedeling is de Hedwige-polder even ver van zijn of haar bed als Oekraïne voor ons was voordat Poetin daar de lont in het kruitvat stak.

Documentaire maker Digna Sinke heeft met haar film Onder het oppervlak 20 jaar bestuurlijk touwtrekken in beeld gebracht. Als geboren en getogen Zeeuws-Vlaming wilde ik die documentaire wel zien. Welke kant zou ze kiezen? De lange versie werd vertoond in bioscoop het Ketelhuis, met als dessert een debat met onder meer Cees Veerman, één van de ministers die op enig moment aan het touw moest trekken.
De film is strak opgebouwd: het verhaal wordt verteld door de terugblikkende hoofdrolspelers zelf. Mooi in beeld gebracht, goed uitgelicht, haarscherp, tegen een effen zwarte achtergrond. Bijna chique. Ambtenaren, ministers, staatssecretarissen, gezanten; ze maakten afspraken en probeerden daar vervolgens weer onderuit te komen. Althans, aan Nederlandse kant.
Tussendoor overpeinzingen van Sinke zelf over de economische druk vanuit de Antwerpse haven. Alles ingebed in prachtige fotografie van de rijen populieren in de polder en de enorme ruimte van de brede Schelde, het rijzen en dalen van het water, de golfslag aan de oever en het weidse uitzicht vanaf de brug van een containerschip.

De Schelde is een beetje de Mississippi van de lage landen: een massa water met overkanten, pontveren (nou ja, nog eentje, voor zolang het duurt), binnenvaartschepen en enorme zeeschepen met hoog opgestapelde zeecontainers die je vanuit de polders voorbij ziet schuiven boven de enorme Deltadijk. Eb en vloed, vaargeulen en stroomgeulen. Adembenemende wolkenluchten. De Schelde  is soortnaam en eigennaam ineen.

Voor wie nu dreigt af te haken: de Hedwige-polder is een loepzuiver voorbeeld van de machteloosheid van bestuurders die te maken krijgen met een Gideonsbende die een ogenschijnlijk technische kwestie kunnen opblazen tot een epos van mythische proporties. Of andersom: machteloze burgers die geen voet tussen de deur krijgen. Ik leid u er stap voor stap door heen.

Ingewikkeld is het probleem niet. 150 jaar geleden hadden de Belgen genoeg van die arrogante ‘Ollanders en scheurde het prille Koninkrijk in stukken. Probleem: het grotendeels protestantse Zeeuws-Vlaanderen hoorde vanaf de 80-jarige oorlog cultureel bij de Noordelijke Nederlanden. Dat bleef zo na de scheuring: beide oevers van het laatste stukje Schelde bleven Nederlands. Om de Antwerpse haven te bereiken, varen schepen dus eerst zo’n 50 kilometer door Nederland. Dat vinden de Belgen weinig comfortabel. Bij de scheuring is een verdrag gesloten dat de haven van Antwerpen bereikbaar moet blijven.
Dat betekent continu baggeren, alle dagen van het jaar. Niet alleen om De Schelde bevaarbaar te houden, maar ook om hem te verdiepen: de schepen worden steeds groter en liggen steeds dieper. Daar zit de oorzaak van het probleem: bij dat dieper maken zakken delen van de omringende schorren de vaargeul in en wordt het fourageergebied voor de vogels kleiner. Dat moet gecompenseerd worden. Dat vindt iedereen. Dat is op zich winst. Maar waar haal je nieuwe schorren vandaan?

Oplossing: een polder laten vollopen zodat je een nieuw drassig trekvogelparadijs krijgt. Subliem toch?

Waarom dat dan toch mis liep in deel 2.