Categorie archief: Opportunisme

De zegeningen van artikel 23, deel 3 (slot)

Voorgaande weken ging ik dieper in op de splijtzwam die artikel 23 van de Grondwet is. Niet zozeer omdat orthodoxen van islamitische dan wel christelijke huize daardoor alle ruimte hebben voor hun type burgerschapsvorming. Dat zij daarmee hun kinderen meteen een fikse dosis anti-rechtstatelijk dan wel homofoob denken toegediend krijgen, klopt. Die ruimte hebben ze. Maar die zuilen zijn op het totaal tamelijk marginaal (waarmee ik de problemen voor de kinderen daarmee niet wil bagatelliseren). Artikel 23 biedt namelijk ook ruimte om nieuwe scholen te stichten op onderwijskundige grondslagen. Die noemen we ‘algemeen bijzonder’.

Voorbeelden van dat laatste zijn de Vrije Scholen en de Montessorischolen. Die kennen we al heel lang. De laatste jaren zijn veel meer nieuwe scholen gesticht op basis van onderwijskundige opvattingen. Ik noemde vorige week al de Steven Jobsscholen en Iederwijs. Scholen die op het lijf geschreven zijn van de seculiere hogere witte middenklasse. So far so good. Maar er is meer aan de hand. Want tegelijkertijd zie je vanuit die kringen een enorme weerstand tegen de CITO eindtoets: richtinggevend voor het schooladvies voor vervolgonderwijs. Het is al gelukt om de volgorde van de CITO-toets en advies van de leerkracht om te draaien. Dat is een heel belangrijke verandering. CITO komt nu ná het advies van de leerkracht. Dat biedt ruimte voor het betere ellenbogenwerk van ouders die de prestaties van hun kind omhoog praten. Dan is een lagere CITO vervelend, maar het advies blijft overeind. Geen probleem. Aan de andere kan tvan het spectru, gebeurt het omgekeerd. Wat als de CITO hoger uitvalt? Dan mogen ouders vragen het advies bij te stellen. Toch zijn er amper ouders die dat doen. Dat vergt namelijk nogal wat assertiviteit. Want je moet beschikken over voldoende lef om de leerkrachten, dat zijn immers de professionals, te weerspreken. Nogal een opgave voor laagopgeleide ouders.

Deze tendens is geen toeval, of gevolg van beleid op basis van onderzoek, integendeel, het komt voort uit een lobby van hoger opgeleide ouders die de objectieve toets willen omzeilen om hun kinderen toch naar een zo hoog mogelijk type school te krijgen. Het is een symptoom van de toenemende sociale tweedeling. Het welbegrepen eigen belang van de bovenliggende klasse bij eigen unieke onderwijsconcepten, of die nu wel of niet bewust andere leefstijlen afstoten, versterkt zo – via het onderwijs – de segregatie in de samenleving. Want praktisch alle ‘algemeen bijzondere scholen’ zijn hagelwit. Ook dat is geen toeval maar gevolg van elkaar uitsluitende leefstijlen. En dat trekt door in het onderscheid tussen hoger- en lager opgeleid. Want bij kinderen van hoogopgeleide ouders zien we veel overadvisering (advies ligt hoger dan CITO aangeeft). Ons basisonderwijs schift dus als zure melk waardoor kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders nooit meer samen onderwijs volgen. Niet voor de basisschool, niet op de basisschool en niet na de basisschool. Kinderen die van huis uit minder meekrijgen, kunnen niet meer meeliften op het sociaal kapitaal van andere kinderen. En leerkrachten staan voor de opgave om een volle klas kinderen die van thuis geen of amper ondersteuning mee krijgen onderwijs te geven. ga er maar aan staan.

Al met al nemen de maatschappelijke kansen van kinderen van laagopgeleide ouders in onze zogenaamde meritocratie – waar je kennis en kunde bepalend zouden moeten zijn voor je maatschappelijke kansen – af. Die méritocratie is feitelijk failliet. Inkomen en opleiding van ouders bepalen die kansen, of het ontbreken daarvan. Kinderen van laagopgeleide ouders stromen naar vmbo en kinderen van hoogopgeleide ouders naar vwo. Kinderen van mbo’ers gaan naar mbo. Etcetera.

En we winden er doekje voor het bloeden om door niet langer te spreken over lager– en hoger opgeleid maar van praktisch en theoretisch opgeleid. Want “je hoeft je helemaal niet te schamen voor een beroepsopleiding”. Nee, dat hoeft ook niet, sterker nog: we hebben goed opgeleide ambachtslieden hard nodig, maar feit is wel dat theoretisch opgeleiden toch substantieel meer verdienen later. Het onderwijs is al lang niet meer de emanciperende springplank, juist voor wie van huis uit minder meekrijgt. De actuele documentaire Klassen toont dat scherp aan.

Leefstijl, en opleiding, is dus meer dan ooit bepalend voor de schoolkeuze. Ouders kiezen met de voeten, voor een school waar ze zich thuis voelen. Voor elke smaak wat wils. De optelsom van deze ontwikkelingen, door enkele publicisten nog geprezen als het fundament onder onze pluralistische samenleving, is dat kinderen van verschillende leefstijlen elkaar nooit ontmoeten, zoals dat bij mijn kinderen twintig jaar geleden op de gemengde buurtschool nog wel het geval was. Terwijl al die leerlingen in de nabije toekomst de burgers zijn van onze steden die de samenleving moeten dragen.

Artikel 23 is dan ook bij uitstek een katalysator voor het ontstaan van bubbles: voor de toekomst van onze steden een veel grotere splijtzwam dan de vrijheid van burgerschapsvorming binnen de refo- en islamitische zuil. Politici die met veel ketelmuziek focussen op dat – relatief kleine – effect, zien het veel grotere effect over het hoofd. Sterker: ik denk dat ze liever de andere kant opkijken dan dat segregerende effect te onderkennen. Immers: het zijn hun eigen achterbannen die deze onverwachte voordelen van artikel 23 hebben ontdekt en in toenemende mate omarmen.

De orthodoxen kunnen de toekomst dan ook met een gerust hart tegemoet zien. Van links tot rechts is niemand gebaat bij afschaffing van artikel 23 naarmate onderwijsconcepten steeds gemakkelijker als grondslag voor het stichten van scholen ingezet kunnen worden. Met dank aan Abraham Kuyper, niet voor niets wel de eerste populistische politicus genoemd die toen al heel knap al polderend de rijksfinanciering voor christelijke scholen binnen harkte in ruil voor het vrouwenkiesrecht.

De zegeningen van artikel 23

Enige weken geleden was er ophef over artikel 23 van de Grondwet, dat van die vrijheid van onderwijs. De commotie werd veroorzaakt door één aspect, namelijk de januskop van dit artikel als het gaat om burgerschapsvorming. Het borgt de vrijheid om scholen te stichten op basis van identiteit, op kosten van de belastingbetaler. En het vrijwaart deze scholen van overheidsbemoeienis waar het gaat over burgerschaps-vorming. Over dat laatste is alle heisa. Die is inmiddels wel weer gaan liggen, want de kinderopvangtoeslagen en de fratsen van Thierry Baudet hebben alle ophefenergie weer al naar zich toegetrokken. Ik voorspel: de effecten daarvan voelen we over twintig jaar niet meer. Die van artikel 23 nog wel. Daarom even een terugblik (hieronder) en een vooruitblik (volgende week).

Aanleiding voor de ophef was nasleep van de moord op de leerkracht Paty in Frankrijk door een moslimterrorist. In  ons land bleek een leerkracht te hebben moeten onderduiken vanwege een spotprent op het prikbord in zijn lokaal. Die er overigens al vijf jaar hing, maar was nu ontdekt door leerlingen die zich plots gekrenkt voelden en via social media de zaak flink opzweepten. Tegelijkertijd ontstond er een discussie over de vraag of je dat soort cartoons in je lessen zou moeten willen laten zien. Gefundenes Fressen voor moslimbashers: er werd voorgesteld om cartoonlessen voor te schrijven, een soort lessen in leren incasseren. Dat lokte uiteraard onmiddellijk een tegenreactie uit. De islamitische schoolbesturen beriepen zich op hun autonomie als het gaat om de invulling van de lessen en om dergelijke cartoons te weren.

Oei, nog meer opwinding! Want het mocht toch niet zo zijn dat schoolbesturen leerkrachten kunnen verbieden om een cartoon te laten zien die de spot drijft met de islam of de profeet? Wat toen gebeurde was bijna vermakelijk. Arie Slob wilde als een schoolmeester toen de essentie van artikel 23 uitleggen. Tot zijn verrassing ontplofte dat toen bleek hoezeer men ‘in eigen huis’ ook geen schone handen heeft. Er vond bij orthodox christelijke scholen aan de poort selectie plaats op basis van identiteit. Ouders van zogenaamde refoscholen, de eigen achterban van Slob, moeten vooraf zwart op wit homoseksualiteit afwijzen.

Slob kwam klem te zitten: aan de ene kant de moslims de les lezen maar goedpraten dat de refo’s die verklaringen vroegen. Wilde men het islamitisch onderwijs aanpakken, dat zich voor het stichten van scholen op datzelfde grondwetartikel baseert als de refo’s, dan moesten die laatsten ook inbinden. Het gespartel van de christelijk orthodoxen en hun bondgenoten was bijna pijnlijk om te zien.

Oplossing: dergelijke verklaringen mogen niet meer gevraagd worden en deze scholen mochten geen drempels voor inschrijvingen van andersdenkenden opwerpen. Ook weer opgelost. Klopje op de schouder voor het liberaal en progressief smaldeel in de Tweede Kamer. Alsof ouders die niet van zwarte kousenhuize zijn überhaupt hun kinderen naar zo’n school zouden willen sturen. Hoe dan ook: deze ketelmuziek zal met de regelmaat van de klok blijven klinken. Want ondanks het betuttelende pleidooi voor verdere terughoudendheid omdat blijvende veranderingen ‘van binnenuit moeten komen’ zal er een harde orthodoxe kern stand houden. Met succes, want artikel 23 heeft juist alle toekomst.  

Dat zit zo: een school sticht je voor generaties, niet voor tien jaar of zo. Dat is het hele idee. Het is niet toevallig dat de seculieren, die nu de orthodoxen op de knieën willen dwingen, op basis van dat gewraakte artikel zélf nieuwe onderwijsconcepten ontwikkelen en scholen te stichten. Want menigeen denkt dat die vrijheid van onderwijs verwijst naar het christelijk onderwijs, het was immers Abraham Kuyper die de gelijkberechtiging in 1917 aan de liberalen ontfutselde tegen instemming met het passief kiesrecht voor vrouwen. Maar ook de Montessorianen en de Steinerianen – van de Vrije School – beroepen zich ook al sinds jaar en dag met succes op artikel 23.

De laatste jaren ontstaat dan ook een zekere wildgroei aan nieuwe pedagogische concepten op basis waarvan men nieuwe scholen sticht. De pluralistische samenleving in volle glorie, vooral in de grote steden waar in elke leefstijl wel voldoende klanten voor een unieke, vernieuwende pedagogiek te porren zijn. Mooi toch?

Volgende week verder

Geloof of politiek? (Spreeuwenwolk II)

Op 7 april stond in een concept voor mijn blog die week: “Het zou mij niets verbazen als over een week veel meer mensen met mondkapjes lopen. Want Van Dissel en andere experts mogen dan wel stellen dat dat niet helpt tegen besmetting: als de IC-specialisten en verpleegkundigen er wel mee lopen, sterker: als alles op alles wordt gezet om meer mondkapjes te produceren voor mensen in de meest besmettelijke situaties, dan is de kans heel groot dat de spreeuwenwolk rond gaat cirkelen op zoek naar mondkapjes.” Na wat wikken en wegen schrapte ik die alinea. Te zuur.

In die blog vergeleek ik onze huidige samenleving met een spreeuwenwolk. We zijn nu een half jaar verder en we cirkelen nog steeds rond. De regie is zoek, want: 17 miljoen regisseurs. Als radeloze spreeuwen zwenken en zwaaien we op basis van die enkele simpele gedragsregels van vogeltjes in een zwerm: zorg dat je nooit aan de buitenkant vliegt (gedragsregel 1) en vlucht bij elk signaal, hoe miniem ook, van vermeend gevaar (gedragsregel 2). Daardoor wordt de zwerm één samenhangend, maar snel vervormend organisme. Ongrijpbaar. Soms duikt er een roofvogel in de wolk waardoor hij splitst. Fascinerend om te zien. Stel je je voor hoe een alien op veilige afstand van de aarde nu naar ons zit te turen. Wat ziet hij dan?

Dat er geklaagd wordt over gebrek aan regie, dat er angstig gepiept wordt “waar is de leider”, net zoals die ene spreeuw piept terwijl zijn buren op dat moment opzij scheren en hij instinctief mee gaat. En allemáál piepen ze waar die leider is, of over de vragen of snavelkapjes helpen, luister maar eens naar zo’n fladderend volk, oorverdovend.  

Terug naar de mondkapjes: elke discussie daarover is zinloos. Het bewijs dat het helpt, is blijkbaar flinterdun. Ik ben geen viroloog, maar vergelijkingen tussen landen en steden met en zonder draagplicht bieden geen doorslaggevende houvast. Maar als de spreeuwenwolk een mondkapje wil, dan gaan we dat doen. Toch?

Als alle landen om ons heen mondkapjes verplichten, dan kunnen we niet achterblijven. We willen geen gekke Henkie zijn (gedragsregel 1). Eerder gebeurde dat met de scholensluiting (gedragsregel 2). Zo werkt geloof. Veel gelovigen stellen alles in het werk om het gelijk aan hun kant te krijgen. Tot aan de redenering van Pascal toe, een volgens kenners briljant wiskundige, maar ook zeer gelovig man, op de vraag of God bestond: “Je weet het niet, dus dan kun je het maar beter doen”. Een soort utiliteitsargument.

Exact dat argument wordt nu gebruikt: baat het niet, dan schaadt het niet. En net als bij het geloof in een god heb je hier alle gradaties, van zwarte kousen die dreigen met hel en verdoemenis – “wacht maar tot jij op de IC ligt!” – tot de ‘ietsisten’. Met opvallend genoeg dezelfde woorden. Roel Coutinho: “Als ik alle onderzoeken door lees, dan geloof ik wel dat het íets doet.” Zoek het verschil met: “Ik geloof niet in God, maar wel dat er íets is.”

Het is wachten op de variant op de uitsmijter van de gelovige die mij ooit “troostte” met: “Ik respecteer dat je niet gelooft, ik zal voor bidden.” Ik wacht op: “Ik respecteer dat je geen mondkapje draagt, maar ik hoop dat iedereen om je heen dat wel doet zodat je veilig bent.”

Dat de ratio volledig zoek is geraakt, bewijst wel dat de voormannen van partijen die zich niet gauw laten betrappen op het stellen van geloof boven wetenschap, een vurig pleidooi vóór het mondkapje hielden in de Tweede Kamer deze week. Waarop de opperspreeuw, die opperspreeuw is omdat hij zo feilloos aanvoelt waar de zwerm heen zwenkt, meteen ‘op camera’ het mondkapje verplichtte. Live tijdens het debat. In één zwiep alle ratio overboord gekieperd. Rust in de tent!

De consensus was groot, de politiek pakt hier haar rol, want zoals Jesse Klaver uitlegde bij Op1: het OMT adviseert, de politiek neemt het besluit. Geen speld krijg je daar tussen. Wat hij zegt kun je ook uitleggen als een poging om de beschuldiging van gebrek aan regie te ontlopen – of juist proberen de koppositie over te nemen? – om de angst in de samenleving enigszins te dempen, om tegemoet te komen aan houvast bij onzekerheid. Een vlucht naar voren in jargon. Het spiegelbeeld van Johnsons en Trumps manier van dempen van de onrust door het virus te bagatelliseren. Op de schaal van wijs – onverstandig was dat héél erg onverstandig. Maar is dat mondkapjesbesluit wel wijs?

Ik stond gisteren weer eens een dagje achter de kassa van onze buurtkringloop. Dat doet ik graag. Iedereen die binnenkwam vroeg ik een mondkapje op te zetten. Ja, ik ben de beroerdste niet. Ik had zelfs een doosje voor mensen met de smoes “heb ik niet bij me”. En vrijwel iedereen deed het braaf op. Niemand op de voorgeschreven manier, veel neuzen staken boven het masker uit. Best grappig, van die grote kokkerds als vleesgeworden ventilatieschachten waar alle lucht ongezuiverd in en uit stroomt.

Dan laat ik nog maar buiten beschouwing dat vrijwel niemand erin slaagt om zo’n flapje op te zetten door alleen de elastiekjes met de vingers aan te raken. Die eerst 20 seconden met water en zeep gewassen moeten zijn. Waar?? Leg dat maar eens uit aan de doorsnee klant. Verspilde energie.

Gemopper? Amper. Weigeraars overtuigde ik heel eenvoudig met: “Ik geloof ook niet dat het veel helpt, maar andere klanten voelen zich veiliger als u het draagt”. Zondermeer werden de monden en soms neuzen bedekt. Want baat het niet, dan schaadt het niet. De meeste mensen deugen.

Tevreden? Mwa. Het schaadt namelijk wel degelijk: je kunt elkaars gezichten niet meer lezen. Elke emotie wordt uitgegumd. Het was stiller dan anders in de winkel, gesprekken werden amper gevoerd. Sommige mensen liepen als zombies rond. Overal zie je nu ogen boven een doekje, maar of die ogen vrolijkheid of angst uitstralen is moeilijk te zeggen. Het oogt vooral als achterdocht.

Omdat de kassavrijwilliger ook de muzak bedient, zette ik uit arren moede maar extra vrolijke muziek op, volume wat hoger dan normaal. Want het niet kunnen lezen van elkaars emotie: was dat niet ooit de reden om tot een boerkaverbod te komen?

En het versterkt sociaal isolement. Juist in buurtwinkels, zoals de onze, vinden de terloopse kletspraatjes plaats. Die vallen stil. Voor ouderen voor wie dat dagelijkse loopje naar een winkel vaak het enige, echte contact met anderen is, pakt zo’n maatregel dan weer slecht uit. Wegen de baten op tegen de kosten? Ik weet het niet, maar die discussie mag nu even niet gevoerd worden om de eenheid te bewaren. We zijn even samen een soort zwarte kousenkerk geworden: offers brengen om het virus te behagen.

En Van Dissel: die loopt nu het risico op excommunicatie. Zo gaat dat met totalitaire geloofsdoctrines.

Als één plus één niet langer twee is

Het heeft een maand langer geduurd dan normaal om een blog te produceren. Ik hield de ontwikkelingen in de buitenwereld gewoon niet meer bij: ze gingen sneller dan ik kon beschrijven.

Dit stukje gaat dan ook over de betekenis van woorden. En over de ingrijpende inflatie van de waarde van woorden. Want het is zeer de vraag of dit soort stukjes nog enige toekomst heeft.

Ik probeerde zaken die mij opvielen te beschrijven, te duiden en in een ruimer kader te plaatsen. De samenleving verandert permanent en die veranderingen zie je terug in al die kleine verschuivingen in het dagelijks leven. Mogelijk zegt de optelsom van al die kleine verschuivingen iets over de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt. Daarmee legde ik voor mijzelf een fundament om beter onderbouwd besluiten te kunnen nemen in mijn dagelijks werk voor een maatschappelijke organisatie.

Heldere redeneringen waren daarbij van belang, want mogelijk hadden anderen ook iets aan deze denkoefeningen. En dan is het goed dat elke stap gevolgd en bekritiseerd kan worden. Waarbij steeds weer blijkt hoe lastig taal is. Het voelt vaak of je een zandkasteel aan het bouwen bent met net te droog zand: ben je aan je vierde muur bezig, stort de eerste weer in.

Een zijsprong: elke week lees ik met veel plezier de stukjes van Ionica Smeets in de Volkskrant over getallen. Wiskundigen leven in een bijzondere wereld: zij hebben geen laboratorium om te onderzoeken of  één plus één altijd twee is, 12 plus 13 altijd 25, of 12 maal 13 altijd 156 is. Aan pen en papier hebben zij genoeg, of liever nog een ouderwets schoolbord waar zij hun collega’s hun becijferingen voorrekenen. Volstrekte transparantie. Begrippen als waarheid of leugen bestaan niet in de wiskunde. Dingen zijn waar of niet-waar.

Het omgekeerde zien we bij goochelaars. Met evenveel plezier als de stukjes van Ionica lees ik in Mindf*ck hoe illusionist Victor Mids de kijker op het verkeerde been zet. Vooral door onze manier van denken te misbruiken. Ons te laten focussen op plek A en moment X terwijl de kaartwissel plaatsvindt op plek B op moment Y. Het grappige is dat de goochelaar daar nog heel wat taal bij nodig heeft. Al dat ogenschijnlijke geklets om de truc heen in is van belang voor het slagen ervan.

Lastig is dat taal de uitstraling heeft van wiskunde – een appel groeit aan een boom, het ijs smelt, de zon schijnt – maar niet die zekerheid biedt van 1 + 1 = 2. Taal hebben we als mensen nodig om te kunnen overleven. In ons eentje redden we het niet op de wereld. Om voedsel te vergaren en schuilplaatsen te bouwen hebben anderen nodig. Als je samen een beer wilt doden, is taal handig. Dat achter je voor iedereen achter je is en niet vóór je.

Natuurlijk zit er een bepaalde marge in woorden. Elk woord is een beetje van elastiek en rekt mee met de context. Dus is er veel discussie over de interpretatie van feiten. Als je sporen in het bos ziet die duiden op een groot dier, dan is het van levensbelang om te weten of het om een beer of een hert gaat. En vooral ook dat iedereen het daarover eens is.

De waarheid is dus het resultaat van wat het overgrote deel van een groep als waarheid beschouwt. Als één mens met wiskundige zekerheid bewijst dat de zon het middelpunt van ons zonnestelsel is, dan is dat nog niet per se de waarheid. Daar is meer voor nodig. De geschiedenis van Copernicus en Galilei illustreert dit goed. Copernicus onderbouwde dat de zon en niet de aarde in het centrum van ons zonnestelsel stond, maar opperde het als een theoretische mogelijkheid, en kwam daar mee weg. Galileo Galilei bazuinde het van de daken. Dat kwam de meerderheid van de kerkvorsten niet goed uit. Dus botte ontkenning volgde. Hij moest door het stof en het duurde tot eind twintigste eeuw voor het Vaticaan het gelijk van Galilei erkende.

Vertaald naar hier en nu: je kunt een tijd ontkennen dat de poolkappen smelten, maar als de zeespiegel daadwerkelijk stijgt,  verschuift de discussie naar de oorzaken daarvan. Als het je positie verzwakt door de mens als veroorzaker aan te wijzen – omdat dat dwingt tot vervanging van olie, kolen en gas door wind- en zonnestroom, en dus leidt tot verlies voor olieconcerns – dan ontken je dat. En tracht je zoveel mogelijk medestanders te werven. Soms lukt dat, soms niet. Pas als de groep ontkenners zo groot wordt dat er binnen de gemeenschap geen consensus meer bereikt kan worden, staat het voortbestaan van de hele groep op het spel. Conflicten zijn dan onvermijdelijk.

Die kunnen beslecht worden met wetenschappelijk onderzoek. Dan gaat het elastiek van taal over in de staalharde transparantie van wiskunde: waar of niet-waar. Dat vergt wel dat de hele groep het eens is over de wetenschappelijk methode. Als dat gaat ontbreken, dan komen we in drijfzand terecht. Daarom is de afhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek van politieke besluitvorming juist nu zo risicovol.

Want feiten lijken irrelevant geworden. In 1984 van George Orwell was er een Ministerie van Waarheid dat alle feiten naar zijn hand zette. De woordvoerder van Trump ontkende vandaag – 22 januari 2017: onthoud die datum – glashard dat bij inauguratie van Trump minder publiek was komen kijken dan bij Obama acht jaar geleden ondanks de overstelpende overvloed aan foto’s en films en gegevens van politie en openbaar vervoer. “Period”. Dat lijkt klein bier, want so what?

Niks so what: een van de eerste daden van Trump was het ondertekenen van een decreet om klimaatonderzoek stop te zetten. Het voelt of hedendaagse Galilei’s weer terug zijn bij af.

Deze manier van politiek bedrijven zal weerklank vinden. Al hebben de nieuwe keizers geen kleren aan, zij ontkennen dat glashard en presenteren hun kijk op de wereld als enige werkelijkheid. In onderzoekstermen heet dat een paradigmashift: de bakens worden verzet, de wereld wordt vanuit een andere invalshoek benaderd wat leidt tot nieuwe uitkomsten. Het verstoten van de aarde door de zon uit het middelpunt van ons planetenstelsel was zo’n paradigmashift. En er volgden er nog vele.

Een vergelijkbare verschuiving in de politiek waarbij de vaste fundering op wetenschappelijke feiten als sturingsinformatie wordt verlaten brengt ons op volstrekt onbekend terrein. We zullen dat gaan merken. Ook in Nederland, en in elke raadszaal in het land. Want een beroep op feiten wordt zinloos. Wat komt daar voor in de plaats?

Op die vraag ga ik weer een maandje broeden.

 

 

 

Helden en slachtoffers, deel 3

g88b_HansBrinkerHet kan nog een jaartje duren, maar de soap rond de Hedwige is nog niet afgelopen. Er valt formeel niet meer te ontsnappen aan het definitieve besluit tot ontpolderen, maar als dat valt zal de tegenbeweging weer op gang komen. Het is een loepzuiver voorbeeld hoe je als bestuurder bij voorbaat op achterstand kunt staan bij wat in het Duits zo treffend Gesundenes Volksempfinden heet. Zeker als een kleine Gideonsbende met mediawind in de zeilen de zaak nog eens breed kan uitspinnen. De media opereren met de wetten van het heldenepos in de hand; om de lezer het verhaal in te trekken heb je tegenstellingen nodig: wie is de held, wie zijn de slachtoffers, wie is de schurk en wie complotteert tegen wie?

Iconische slachtoffers zijn kinderen, ouderen, gehandicapten, dieren. Maar wat nieuw lijkt, is dat we die kwetsbaarheid op weerbare groepen gaan projecteren. Niet de trekvogels, maar de boeren zijn de nieuwe slachtoffers. Niet de vluchtelingen, maar de burgers van de gemeenten waar de noodopvang komt, niet de Oekraïners die meer democratie willen in plaats van corruptie, maar mondige weerbare Nederlanders. Een opvallende kanteling van kwetsbaar naar het Dikke Ik. En door de wederzijdse afhankelijkheid van actievoerders en media hebben die Dikke Ikken, de verontwaardigde burgers die zich bedreigd voelen, ineens wind mee.

Als Jan Roos suggereert dat onze kleine polder bedreigd wordt door een verdrag van Europa met Oekraïne, dan past dat exact in het frame van het heldenepos. Een kleine dappere matroos, die als een Hansje Brinker zijn duim in het gat van onze dijk steekt en verhoedt dat nog meer ellende van ver weg ons land binnen stroomt, is de gedroomde held. Iedereen die zijn vingers naar hem uitsteekt verliest bij voorbaat.

Daarmee ben ik nog geen fan van de voorstanders van het verdrag. Als Juncker met hel en verdoemenis dreigt als het verdrag met Oekraïne schipbreuk leidt, begrijp ik de tegenstemmers wel. Bestuurders die nog steeds niet begrijpen dat je aan het kortste eind trekt als je niet tijdig met burgers communiceert zijn een groter risico dan Jan Roos omdat zij hem daarmee een podium bieden.

Lastig is dat in alle tumult de vraag wie de werkelijk kwetsbare is uit het zicht verdwijnt nu we meer en meer gefocust raken op het “eigene”. De aandacht voor het kleinschalige, ambachtelijke verschuift met een tussenstap via het authentieke en oorspronkelijke naar “eigen soort”. Solidariteit verdampt. Je kunt niet met de hele wereld solidair zijn, wel met de buren. En de buren van de buren. We zetten een hek om de groep heen waar we ons mee verwant voelen en sluiten in één beweging anderen buiten.

En jazeker: de creativiteit zit nu op rechts. Dat valt niet te ontkennen. Maar griezelig is het wel: Pegida die goochelt met een hakenkruis op een spandoek. Mutsen inde vorm van varkenskoppen. Er werden vergelijkingen getrokken met de ludieke acties van Provo die demonstreerde met blanco spandoeken en rozijnen uitdeelde. Het fundamentele verschil is dat Provo actie voerde tegen de bestuurlijke élite en Pegida kwetsbare groepen beledigt.

Daarmee wordt het lastig om een participatiesamenleving te bouwen waar die wellicht wat ouderwetse solidariteit zo nodig is. Omzien naar elkaar in plaats met grote bekken tegenover elkaar te staan: wie zet de eerste stap om de hekken rond de eigen groepjes af te breken?