Categorie archief: Hypocrisie

Helden en slachtoffers, deel 3

g88b_HansBrinkerHet kan nog een jaartje duren, maar de soap rond de Hedwige is nog niet afgelopen. Er valt formeel niet meer te ontsnappen aan het definitieve besluit tot ontpolderen, maar als dat valt zal de tegenbeweging weer op gang komen. Het is een loepzuiver voorbeeld hoe je als bestuurder bij voorbaat op achterstand kunt staan bij wat in het Duits zo treffend Gesundenes Volksempfinden heet. Zeker als een kleine Gideonsbende met mediawind in de zeilen de zaak nog eens breed kan uitspinnen. De media opereren met de wetten van het heldenepos in de hand; om de lezer het verhaal in te trekken heb je tegenstellingen nodig: wie is de held, wie zijn de slachtoffers, wie is de schurk en wie complotteert tegen wie?

Iconische slachtoffers zijn kinderen, ouderen, gehandicapten, dieren. Maar wat nieuw lijkt, is dat we die kwetsbaarheid op weerbare groepen gaan projecteren. Niet de trekvogels, maar de boeren zijn de nieuwe slachtoffers. Niet de vluchtelingen, maar de burgers van de gemeenten waar de noodopvang komt, niet de Oekraïners die meer democratie willen in plaats van corruptie, maar mondige weerbare Nederlanders. Een opvallende kanteling van kwetsbaar naar het Dikke Ik. En door de wederzijdse afhankelijkheid van actievoerders en media hebben die Dikke Ikken, de verontwaardigde burgers die zich bedreigd voelen, ineens wind mee.

Als Jan Roos suggereert dat onze kleine polder bedreigd wordt door een verdrag van Europa met Oekraïne, dan past dat exact in het frame van het heldenepos. Een kleine dappere matroos, die als een Hansje Brinker zijn duim in het gat van onze dijk steekt en verhoedt dat nog meer ellende van ver weg ons land binnen stroomt, is de gedroomde held. Iedereen die zijn vingers naar hem uitsteekt verliest bij voorbaat.

Daarmee ben ik nog geen fan van de voorstanders van het verdrag. Als Juncker met hel en verdoemenis dreigt als het verdrag met Oekraïne schipbreuk leidt, begrijp ik de tegenstemmers wel. Bestuurders die nog steeds niet begrijpen dat je aan het kortste eind trekt als je niet tijdig met burgers communiceert zijn een groter risico dan Jan Roos omdat zij hem daarmee een podium bieden.

Lastig is dat in alle tumult de vraag wie de werkelijk kwetsbare is uit het zicht verdwijnt nu we meer en meer gefocust raken op het “eigene”. De aandacht voor het kleinschalige, ambachtelijke verschuift met een tussenstap via het authentieke en oorspronkelijke naar “eigen soort”. Solidariteit verdampt. Je kunt niet met de hele wereld solidair zijn, wel met de buren. En de buren van de buren. We zetten een hek om de groep heen waar we ons mee verwant voelen en sluiten in één beweging anderen buiten.

En jazeker: de creativiteit zit nu op rechts. Dat valt niet te ontkennen. Maar griezelig is het wel: Pegida die goochelt met een hakenkruis op een spandoek. Mutsen inde vorm van varkenskoppen. Er werden vergelijkingen getrokken met de ludieke acties van Provo die demonstreerde met blanco spandoeken en rozijnen uitdeelde. Het fundamentele verschil is dat Provo actie voerde tegen de bestuurlijke élite en Pegida kwetsbare groepen beledigt.

Daarmee wordt het lastig om een participatiesamenleving te bouwen waar die wellicht wat ouderwetse solidariteit zo nodig is. Omzien naar elkaar in plaats met grote bekken tegenover elkaar te staan: wie zet de eerste stap om de hekken rond de eigen groepjes af te breken?  

Helden en slachtoffers, deel 2

DSC00676In deel 1: hoe de bestuurlijke soap rond de Hedwige-polder als loepzuiver voorbeeld kan dienen voor nieuwe vormen van maatschappelijke polarisatie. Prachtig gedocumenteerd in de film Onder het oppervlak van Digna Sinke.

Kern van de soap: het laten onderlopen van een polder is op zich een sublieme oplossing om grotere schepen door de Schelde naar Antwerpen te laten varen zonder dat de trekvogels door verdwijnende schorren verdreven worden.

Ware het niet dat die polders onlosmakelijk verbonden met de Zeeuwse identiteit. Zeeuws-Vlaanderen is een lappendeken van polders en poldertjes die daar vanaf de vroege Middeleeuwen zijn aangelegd. Vanaf de hogere delen werd steeds een dijkje gelegd om een droogvallend schor, enzovoorts enzoverder. Al die dijken en dijkjes liggen er nog en maken er met de rijen populieren er boven op – geen natuur, maar goed voor klompenhout – een uniek coulissenlandschap van.
Helemaal in het oostelijke hoekje van Zeeuws-Vlaanderen, pal op de grens met Belgisch Vlaanderen ligt de Hedwigepolder, net voorbij zijn “rolmodel” Het Verdronken Land van Saeftinge: ooit ook een polder, maar in de tachtigjarige oorlog ondergelopen en nooit meer droog gemaakt. Teveel werk voor te weinig land.

De Hedwige zelf is geen bijster interessante polder – dit gaat mij nog wat ruzie opleveren in de familie – en behalve een paar pachters en de enige eigenaar die de hele polder bezit, komt er praktisch niemand. Geknipt voor de operatie Ontpolderen. Saillant detail: die grootgrondbezitter is een Belg: een baggeraar!

Nadat de ministers en staatssecretarissen het verdrag over de verdieping en de ontpoldering hadden ondertekend was het een kwestie van de boeren uitkopen. De Belgen, de havenbaronnen, zouden riant betalen. Appeltje, eitje.
En daar ging het mis. De boeren gingen niét één-twee-drie overstag.  Niét omdat ze zo gehecht waren aan hun grond of zo’n groot hart hadden voor trek- en weidevogels. Althans: dat geloof ik niet. De film toont dit jammer genoeg niet, maar ik vermoed dat het om centen ging, zoals altijd bij Zeeuwse boeren. Mijn opa moest als landarbeider in de jaren voor de oorlog ’s winters maar zien hoe hij aan de kost kwam. Als het werk afnam in het najaar kon hij vertrekken. In het voorjaar mocht hij terugkomen.

Dus of het nu kwam omdat de onderhandelaars te krenterig hadden ingezet uit Zeeuwse zuunigheid, of de boeren hun het vel over de oren trokken: op dat moment begon het te schuren. Enkele tientallen onwennige actievoerders grepen media-momenten aan om zich te laten horen: een minister die een dorpscafé eventjes zou komen uitleggen hoe hij het wilde aanpakken leverde een geweldig exposure op. Voor de actievoerders uiteraard. Het markeerde het begin van een onontwarbare kluwen van argumenten, grotendeels gevoed met emoties over de mythische Zeeuwse strijd tegen het water. Het Zeeuws-Vlaamse volkslied – het bestaat! – kent niet voor niets de strofe “…en schiepen zich de Zeeuwen uit schor en slik hun land”.

Dit mythische heldenepos werd aangevuld met de retoriek van het boerenland als natuurgebied. Het boek Dit is mijn hof van de Vlaamse journalist Chris de Stoop over de ontpoldering van het Belgische deel van de polder gaat in de flinke oplagen over de toonbank. Prachtig geschreven, vlotte en beeldende stijl, maar het ademt toch vooral melancholie over de teloorgang van het boerenbedrijf uit de vijftiger jaren: hoe God verdween uit de Hedwige. Vermengd met wrok jegens de groenen die zouden samenspannen met de havenbaronnen. Geen steekhoudende argumenten om de Hedwige te behouden. Het hedendaagse boerenbedrijf verarmt de natuur. De Stoop mag dan de boerderij van zijn broer hebben overgenomen: het bedrijf heeft hij gestaakt. Voor het type boer dat zijn broer was, en daarvoor zijn vader, is geen plaats meer.

Hoe dan ook: ontpolderen werd een volstrekt taboe. Het CDA – groot in Zeeland – keek ernaar met samengeknepen billen. Want CDA-ministers hadden alle verdragen ondertekend.

Niemand ondernam een poging op de argumenten tegen ontpolderen te weerleggen. Niemand opperde dat Zeeuws-Vlaanderen in 1953 amper had geleden onder De Ramp. Twee kleine poldertjes liepen onder. Minder dan 1% van de slachtoffers verdronk hier. En ook niemand die uitlegde dat het verlies van 300 hectare landbouwgrond niet zou uitdraaien op een wereldwijde hongersnood. Want elke uitleg zou de bijl aan de wortel van die Zeeuwse identiteit leggen: het win-win model van bescherming tegen de zee door vruchtbare akkers te maken zou op de helling moeten. Wie zou daar zijn vingers aan durven branden?

Zo raakten de bestuurders door de identiteitsretoriek gegijzeld. Want die heldensagen behoorden ook tot hun eigen identiteit. Voor de Zeeuw Balkenende destijds een ainedossier. Hoe moest hij dit aan zijn moeder in Kapelle bij Goes uitleggen? En hoe moest zij het uitleggen aan de andere leden van haar bridge- of wandelclub?

Iedereen zat klem in de eigen mythe. En juist daarmee is de Hedwige zo’n helder voorbeeld van een nieuwe polarisatie in de hele samenleving: die tussen bestuurders die doelen nastreven die het lokale belang overstijgen – zoals het belang van de Antwerpse haven, geborgd in een eeuwenoud verdrag dat als konijn uit de hoge hoed werd getoverd – versus groepen burgers die zich gepasseerd voelen en zich aaneensluiten op basis van immateriële waarden ingebed in een – ook gedurende eeuwen geconstrueerde – gezamenlijke identiteit. Een identiteit die een bedding biedt aan het verlangen naar behoud, geborgenheid, herstel van oude waarden, zekerheden. Maar ook een identiteit die andersdenkenden uitsluit. Onverdraagzaamheid steekt de kop op.

Volgende week de ontknoping.

Wie-kent-kwis

wiekentkwisWillem Ruis, Ted de Braak, André van Duin, Mies Bouman, Ron Brandsteder. Aangesticht door Andere Tijden zwelgen we ineens in het jeugdsentiment van De Grote TV-shows. Fred Oster van de Wie-kent-kwis mocht bij Eva Jinek een boekje open doen. “De leukste kandidaten moesten natuurlijk winnen, en daar hielpen wij een handje bij”, verklaarde hij met een vrolijke maar autoritaire glimlach. We kregen te zien hoe dat ging: bij een spelletje waar een metalen ring over een gebogen buis moesten worden gehaald zonder hem aan te raken – anders ging een bel! – werd de stroom er doodleuk afgehaald door een technicus. Lachen was dat!

Fred Oster nuanceerde snel het onbehaaglijke gevoel of hier geen sprake was van fraude. “Wat waren die prijzen nou alles bij elkaar? Een stofzuiger, een kruimelveger. Mies mocht als eerste een auto weggeven. Het was een tweedehandsje, goed opgepoetst.” Weer hilariteit aan tafel: kandidaten die zich laten afschepen met een tweedehands Daf!

Ook bij Eva Jinek geen verontwaardiging, eerder een mix van vertedering en verbazing om dat tot mythische proporties gegroeide bordkartonnen zaterdagavondamusement. Maar waar soms wel 9 miljoen mensen naar keken. Kom daar vandaag nog eens om. Er werd een wereld getoverd waarin de kijker kon wegdromen. En elke week “gewone mensen” die aan een kwis mee mochten doen. Zodat de kijker zich daarmee kon vereenzelvigen.

De mooie mensen lachen wat af om het klootjesvolk. Zij ginnegappen om eenvoudige gasten die blij zijn met een stofzuiger. Zij halen trucs uit om de leuke kandidaten te laten winnen. Ik viel van mijn stoel. Zojuist nog even gegoogeld om na te gaan of ik de enige was. Veel verontwaardiging kan ik niet vinden. Het is erg lang geleden. Er zijn belangrijker kwesties. Opvallend was een oud bericht dat Fred Oster in 1976 de Televizier-ring niet had gekregen omdat er veel stemmen waren uitgebracht met een identiek handschrift. Manipulatie als onderdeel van de bedrijfsvoering. Een symptoom van een mentaliteit.

Inmiddels zijn we een fase verder: manipulatie 2.0. De Wie-kent-kwis is klein bier vergeleken bij de berichten over doorgestoken kaart in de sport: doping bij wielrennen en atletiek, matchfixing bij voetbal en tennis. En matchfixing is misschien wel klein bier vergeleken met de pogingen van ministers om de waarheid te ontwijken. Wat te denken van een minister die zonder blikken of blozen een rapport naar de Tweede Kamer stuurt dat voor 90% is zwartgelakt. Hij kwam er mee weg, nadat hij diep door het rituele stof was gegaan.

Is het gek dat de doorsnee burger afhaakt, cynisch wordt als de mooie mensen met de mooie banen, de miljonair sterspelers en de politieke gladpraters de waarheid naar hun hand zetten? Is het gek dat mensen hun eigen waarheid gaan componeren uit wat er langs komt uit de verschillende media? Om in rumoerige zaaltjes burgemeesters naar het hoofd te slingeren dat hij liegt omdat “op Facebook een ander verhaal staat”. Hilariteit achter de bestuurstafel.

Schrijnend. Het tekent niet alleen het onvermogen van burgers om gehoord te worden en hun onvermogen om waarheid en fictie van elkaar te onderscheiden, maar ook de arrogantie van de macht die niet begrijpt dat de burger geen houvast meer heeft. Als nu blijkt dat 40 jaar geleden de kijker al bij een tv-spelletje een rad voor ogen werd gedraaid, dan moet je niet van opkijken van leugenachtigheid bij gewichtiger kwesties. Er zijn stevige studies gedaan naar de oorzaken van complotdenken. Dat de media daar zelf een handje bij helpen kom je niet tegen.

We hebben geen dorpsomroeper meer, geen mogelijkheid om via de buren na te gaan of het nieuws in het lokale krant klopt. Wat de media brengen móet kloppen. Het publiek maakt daarbij geen onderscheid tussen nieuws, sport en spel. Wat we voorgeschoteld krijgen, moeten we kunnen vertrouwen. Dat moet de heilige graal zijn.

Niet alleen is sjoemelen met een kwis om de leukste kandidaten te laten winnen het begin van een hellend vlak, daarom ginnegappen tekent het onbegrip voor de kracht van het medium, het staat voor een mentaliteit van dédain van de Jineks voor het klootjesvolk. Ze had die Fred Oster ter plekke de oren moeten wassen in plaats van een amper hoorbaar glimlachend gemompeld “matchfixing avant la lettre.”

Natuurlijk zijn er zijn erger dingen in de wereld dan zo’n lullig tv-spelletje. Maar het zit mij dwars. Ben ik een doorgeslagen calvinist, zie ik spoken? Of zit de klad er zo diep in dat we het niet meer zien? Zit er een relatie tussen de arrogantie van Fred Oster, Eva Jinek en Ard van der Steur?

Ik ga er een weekje over nadenken. Wordt vervolgd.

De macht over het vuur

vuurwerkDe eerste minuten na middernacht floten, knalden en knetterden vuurpijlen, romeinse kaarsen, bloemfonteinen, 1000-klappers en hoe het allemaal mag heten om ons heen. Van de dip in de verkoop was bij ons weinig te merken. Braver geworden in de loop der jaren en bewuster van milieu beperken we ons zelf al enkele jaren met de vaste groep oudejaarsvierders tot één gezamenlijke vuurpijl waar we strookjes papier met onze individuele wensen op plakken en het zwerk inschieten. Ooit begonnen als lolletje toen de kinderen klein waren, maar inmiddels een vaste traditie, ook nu de kinderen op eigen benen staan en ergens in de stad met vrienden oud-en-nieuw vieren. Het schrijven van de wens bepaalt je even bij het voortschrijden van de tijd en bij de relatieve maakbaarheid van het leven. Zelf hou ik het erg klein. Vaak plakte ik het streven naar betere tijden op de halve marathon op de vuurpijl. Die wens kwam vaak uit; niet in de laatste plaats omdat ik mij ervan bewust was dat iets meer trainen daarbij zou helpen.

Die ene pijl is onze bijdrage aan het jaarlijkse spektakel. En als redelijke mensen kunnen wij ons wel iets voorstellen bij een strakkere regulering van zelf vuurwerk afsteken. Tot het knallen losbarst en die zeventig miljoen de lucht in gaan. Dan zijn wij weer onder de indruk en ervaren we aan den lijve door het verschuiven van de Grote Wijzer dat De Tijd onverbiddelijk één kant op gaat.

Dan beseffen we dat regulering nog heel erg ver weg is. Dit zullen mensen zich niet snel laten afnemen. “Wat zal eerder verdwijnen: Zwarte Piet of vuurwerk?”, vroeg een van ons zich af, uitkijkend over de Kostverlorenvaart waar aan weerszijden een battle woedde van meer, harder, mooier en hoger. Met zo nu en dan een zo zware dreun dat je het voelde trillen in je middenrif. “Zwarte Piet”, schatten we in. Weliswaar met twijfels. Maar dat je daar mensen mee kwetst, zal langzaam als een olievlek over het land uitbreiden. Bij vuurwerk ligt dat anders. Je veroorzaakt overlast, maar dat is nog iets anders dan beledigen en uitsluiten.

De avond voor oudejaarsdag bezocht ik een jongerencentrum in een dorp in de bollenstreek. Geregeld sneakte een paar jongens naar buiten en dan volgden er een paar oorverdovende knallen. Wat drijft hen? Het zijn jongens, en ook meisjes, met een lage opleiding, banen in de tuinbouw, de veiling, Schiphol-Oost waar je vroeg voor op moet, redelijk verdient als je veel uren draait. Maar tegelijkertijd met weinig perspectief. Als je met ze in gesprek gaat draait hun leven om werk, bier, wiet en voetbal. Ze voelen zich in de steek gelaten. Hun dorp is geen zelfstandige gemeente meer, de gemeenteraad zetelt in de centrale dorpskern 5 kilometer verderop. Raadsleden en wethouders komen zelden langs. Een eigen huis is er niet te huur. De jongeren wonen lang thuis waar de spanning vaak te snijden is.

Tegen oud-en-nieuw begint de handel in – illegaal – vuurwerk op gang te komen. De spanning stijgt. Mijn platpsychologische benadering: die spanning moet eruit. Vuurwerk geeft een gevoel van macht. Het heeft te maken met de macht die samen gaat met de beheersing van het vuur. Een dreun in de nacht die het halve dorp opschrikt: dat geeft een kick.

Het resultaat van al die knallen: twee doden en meer dan honderd mensen met blijvend oogletsel. Dus toch maar verbieden? Ik betwijfel of dat gaat lukken. Dat is de benadering van de hoogopgeleide beleidsmaker die de verlokking van de knal, van het vuur, en vooral van het gevoel van macht die het geeft, niet – meer – kent. En risico’s: daar schrikken deze jongeren niet voor terug. Ze hebben niet zo gek veel te verliezen in hun beleving. Letterlijk de lont afsteken van een mortierbom bevestigt hen in hun bestaan. Je telt dan een paar seconden even mee, je doet er toe.

Dus moeten we andere wegen zoeken. Welke gevaren hebben we de afgelopen decennia, of eeuwen onder de knie gekregen, en hoe? Bedrijfsongevallen, verkeersongevallen, infectieziekten, besmettelijke ziekten. Zeep en de aanleg van riolering waren de grote successen in de 19e eeuw. Doordat vroedvrouwen hun handen met zeep gingen wassen daalde de sterfte van kraamvrouwen sterk. Riolering en schoon leidingwater betekende het einde voor dysenterie. Vaccinaties voor difterie, kinkhoest, cholera.

Het verkeer werd in twintig, dertig jaar enorm veel veiliger door gordels, airbags, verkeersdrempels en fietspaden.

Bedrijfsongevallen namen af door helmen, veilige steigers, beschermkappen op zaagmachines en bedieningsknoppen die het onmogelijk maken om met de hand nog even snel een plank langs de cirkelzaag te halen. Elektronica schakelt machines uit als ze overbelast raken.

Kortom: we hebben die veiligheidswinst niet geboekt omdat we zijn gestopt met bevallen, poepen, drinken, zagen, autorijden en fietsen, maar omdat we met technische maatregelen de risicofactoren hebben verminderd of geminimaliseerd. Dat gaat uiteraard niet vanzelf. Stap voor stap hebben we leren begrijpen hoe processen op elkaar inwerken. Dat bacteriën ziektes veroorzaken en hoe die bacteriën reizen van de een naar de ander. Dat poep ziekmakers bevat en daarom niet vermengd mag raken met drinkwater. Dat zeep bacteriën doodt. En dat we daarom handen moeten wassen. Daarom moeten we het fenomeen van vuurwerk veel beter analyseren. Wie doet het, waarom, waar. Als we dat goed doen, kunnen we incentives bedenken om het gebruik van veiligheidsbrillen te bevorderen (vergelijkbaar met gordels en valhelmen). Misschien met een hoger eigen risico bij de zorgverzekering als je geen beschermende maatregelen neemt. Zoals bij buiten de piste skiën.

En vooral: begrijpen we de jongeren wel? Misschien is het veel interessanter om een professionele vuurwerkmaker in te schakelen die met hen een groot vuurwerk inricht.

Verbieden is een bot instrument: het is hoge cultuur die paternalistisch lage cultuur iets afpakt. De grachtengordel tegenover wakker Nederland. De drooglegging in de VS bijna honderd jaar geleden bleek een tegengesteld effect te bewerkstelligen: de illegale handel bloeide enorm op en verschafte de maffia het startkapitaal waar ze nu nog op teren.

Net zo min als Obama erin slaagt om het bezit van vuurwapens te verminderen, op de Autobahn een maximum snelheid ingevoerd kan worden, gaat een vuurwerkverbod hier slagen. Niet omdat het onzin is om het te beteugelen, maar omdat het een culturele strijd gaat worden. Het gaat over macht, over een culturele elite die haar wil oplegt aan een deel van de bevolking dat ver af staat van de macht. Daarom is de tactiek van Pieter Broertjes interessant: wel in stadscentra waar grote groepen mensen samenkomen voor een eindejaarsconcert met afsluitende vuurwerkshow en handhaving daadwerkelijk mogelijk is.

En voor het overige stap voor stap naar een semi-professionele aanpak. Waar jongeren bij betrokken worden, hun ouders en buurt- en dorpsgenoten komen kijken en er mogelijk een vorm van gemeenschapsgevoel rond kan ontstaan. En je een loser bent als je op je eentje nog ergens een lawinepijl afsteekt.