Categorie archief: Hypocrisie

De zegeningen van artikel 23, deel 3 (slot)

Voorgaande weken ging ik dieper in op de splijtzwam die artikel 23 van de Grondwet is. Niet zozeer omdat orthodoxen van islamitische dan wel christelijke huize daardoor alle ruimte hebben voor hun type burgerschapsvorming. Dat zij daarmee hun kinderen meteen een fikse dosis anti-rechtstatelijk dan wel homofoob denken toegediend krijgen, klopt. Die ruimte hebben ze. Maar die zuilen zijn op het totaal tamelijk marginaal (waarmee ik de problemen voor de kinderen daarmee niet wil bagatelliseren). Artikel 23 biedt namelijk ook ruimte om nieuwe scholen te stichten op onderwijskundige grondslagen. Die noemen we ‘algemeen bijzonder’.

Voorbeelden van dat laatste zijn de Vrije Scholen en de Montessorischolen. Die kennen we al heel lang. De laatste jaren zijn veel meer nieuwe scholen gesticht op basis van onderwijskundige opvattingen. Ik noemde vorige week al de Steven Jobsscholen en Iederwijs. Scholen die op het lijf geschreven zijn van de seculiere hogere witte middenklasse. So far so good. Maar er is meer aan de hand. Want tegelijkertijd zie je vanuit die kringen een enorme weerstand tegen de CITO eindtoets: richtinggevend voor het schooladvies voor vervolgonderwijs. Het is al gelukt om de volgorde van de CITO-toets en advies van de leerkracht om te draaien. Dat is een heel belangrijke verandering. CITO komt nu ná het advies van de leerkracht. Dat biedt ruimte voor het betere ellenbogenwerk van ouders die de prestaties van hun kind omhoog praten. Dan is een lagere CITO vervelend, maar het advies blijft overeind. Geen probleem. Aan de andere kan tvan het spectru, gebeurt het omgekeerd. Wat als de CITO hoger uitvalt? Dan mogen ouders vragen het advies bij te stellen. Toch zijn er amper ouders die dat doen. Dat vergt namelijk nogal wat assertiviteit. Want je moet beschikken over voldoende lef om de leerkrachten, dat zijn immers de professionals, te weerspreken. Nogal een opgave voor laagopgeleide ouders.

Deze tendens is geen toeval, of gevolg van beleid op basis van onderzoek, integendeel, het komt voort uit een lobby van hoger opgeleide ouders die de objectieve toets willen omzeilen om hun kinderen toch naar een zo hoog mogelijk type school te krijgen. Het is een symptoom van de toenemende sociale tweedeling. Het welbegrepen eigen belang van de bovenliggende klasse bij eigen unieke onderwijsconcepten, of die nu wel of niet bewust andere leefstijlen afstoten, versterkt zo – via het onderwijs – de segregatie in de samenleving. Want praktisch alle ‘algemeen bijzondere scholen’ zijn hagelwit. Ook dat is geen toeval maar gevolg van elkaar uitsluitende leefstijlen. En dat trekt door in het onderscheid tussen hoger- en lager opgeleid. Want bij kinderen van hoogopgeleide ouders zien we veel overadvisering (advies ligt hoger dan CITO aangeeft). Ons basisonderwijs schift dus als zure melk waardoor kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders nooit meer samen onderwijs volgen. Niet voor de basisschool, niet op de basisschool en niet na de basisschool. Kinderen die van huis uit minder meekrijgen, kunnen niet meer meeliften op het sociaal kapitaal van andere kinderen. En leerkrachten staan voor de opgave om een volle klas kinderen die van thuis geen of amper ondersteuning mee krijgen onderwijs te geven. ga er maar aan staan.

Al met al nemen de maatschappelijke kansen van kinderen van laagopgeleide ouders in onze zogenaamde meritocratie – waar je kennis en kunde bepalend zouden moeten zijn voor je maatschappelijke kansen – af. Die méritocratie is feitelijk failliet. Inkomen en opleiding van ouders bepalen die kansen, of het ontbreken daarvan. Kinderen van laagopgeleide ouders stromen naar vmbo en kinderen van hoogopgeleide ouders naar vwo. Kinderen van mbo’ers gaan naar mbo. Etcetera.

En we winden er doekje voor het bloeden om door niet langer te spreken over lager– en hoger opgeleid maar van praktisch en theoretisch opgeleid. Want “je hoeft je helemaal niet te schamen voor een beroepsopleiding”. Nee, dat hoeft ook niet, sterker nog: we hebben goed opgeleide ambachtslieden hard nodig, maar feit is wel dat theoretisch opgeleiden toch substantieel meer verdienen later. Het onderwijs is al lang niet meer de emanciperende springplank, juist voor wie van huis uit minder meekrijgt. De actuele documentaire Klassen toont dat scherp aan.

Leefstijl, en opleiding, is dus meer dan ooit bepalend voor de schoolkeuze. Ouders kiezen met de voeten, voor een school waar ze zich thuis voelen. Voor elke smaak wat wils. De optelsom van deze ontwikkelingen, door enkele publicisten nog geprezen als het fundament onder onze pluralistische samenleving, is dat kinderen van verschillende leefstijlen elkaar nooit ontmoeten, zoals dat bij mijn kinderen twintig jaar geleden op de gemengde buurtschool nog wel het geval was. Terwijl al die leerlingen in de nabije toekomst de burgers zijn van onze steden die de samenleving moeten dragen.

Artikel 23 is dan ook bij uitstek een katalysator voor het ontstaan van bubbles: voor de toekomst van onze steden een veel grotere splijtzwam dan de vrijheid van burgerschapsvorming binnen de refo- en islamitische zuil. Politici die met veel ketelmuziek focussen op dat – relatief kleine – effect, zien het veel grotere effect over het hoofd. Sterker: ik denk dat ze liever de andere kant opkijken dan dat segregerende effect te onderkennen. Immers: het zijn hun eigen achterbannen die deze onverwachte voordelen van artikel 23 hebben ontdekt en in toenemende mate omarmen.

De orthodoxen kunnen de toekomst dan ook met een gerust hart tegemoet zien. Van links tot rechts is niemand gebaat bij afschaffing van artikel 23 naarmate onderwijsconcepten steeds gemakkelijker als grondslag voor het stichten van scholen ingezet kunnen worden. Met dank aan Abraham Kuyper, niet voor niets wel de eerste populistische politicus genoemd die toen al heel knap al polderend de rijksfinanciering voor christelijke scholen binnen harkte in ruil voor het vrouwenkiesrecht.

De zegeningen van artikel 23 deel 2

Vorige week eindigde ik met de vraag of artikel 23 niet juist het fundament is onder pluralistische samenleving in plaats van een steen des aanstoots. Deze week zoom ik in op de praktijk om volgende week een conclusie te trekken.

Het onderwijs is een markt geworden. De islamitische zuil groeit als kool, niet anders dan vanuit de zorg voor de ziel van de eigen jeugd zoals honderd jaar geleden de christelijke partijen dat beleefden. Dat blijft niet zonder gevolgen voor de rest van het veld. De koek voor de andere schoolbesturen wordt kleiner: er vindt onuitgesproken een stevige concurrentieslag plaats.

Ook tussen de traditionele schoolbesturen onderling, want waar schaarste is, heerst strijd. De pepernoten worden in de grote steden ondanks de secularisering nog steeds grotendeels verdeeld tussen de klassieke zuilen openbaar, christelijk en katholiek. Niet omdat de ouders op het moment van schoolkeuze een plotselinge ingeving krijgen vanuit hun eigen geloofsovertuiging, maar omdat die christelijke en katholieke scholen in de dagelijkse praktijk mee bewogen met de samenleving en als het ware van kleur zijn verschoten. Ze zijn in de praktijk min of meer ‘algemeen’ geworden. De christelijke of katholieke herkomst is een flinterdun fineerlaagje.

Dus traditionele zuilen krijgen bij het verdelen van de nieuwbouwplannen scholen toegeschoven op basis van ‘belangstellingspercentages’: hoeveel leerlingen ze naar verhouding van het totaal nu hebben en wat mogen ze dan verwachten in de toekomst. De geloofsovertuiging van de ouders speelt geen enkele rol. Dus zijn de oorspronkelijk christelijke en katholieke schoolbesturen nog steeds zeer omvangrijk in een grotendeels ongelovige vijver. Niets mis mee. Ze geven onderwijs, dat is de hoofdzaak.  

Een deel van met name de hoogopgeleide, mondige ouders ervaren die kleurloosheid – net als die van het openbaar onderwijs – als te weinig onderscheidend, ze willen hun kinderen opvoeden conform hun eigen leefstijl. Montessori en Vrije School doen het dan ook goed. Maar er zijn nogal wat ouders die iets uniekers willen, iets dat meer onderscheidend is. Zo ontstaan er nieuwe initiatieven om scholen te stichten conform die leefstijl, geschraagd door een bijpassende pedagogiek. Daardoor ligt het veld open voor een strijd om de gunst van de ouders.

De concurrentiestrijd wordt in de seculiere hoek vooral gestreden met “volledig vernieuwd” of “nieuwe formule”. Naast de klassieke onderwijsconcepten zoals de Vrije Scholen en Montessori, ontstaan i-pad scholen (“Steve Jobsscholen”) of scholen waar de leerlingen zelf hun programma bedenken en de leerkrachten de rol van begeleider hebben. Een voorbeeld is Iederwijs. Aantrekkelijk voor wit-hoogopgeleid, dus precies het spiegelbeeld van de groei van de islamitische zuil.

Het is boeiend om te zien dat de leefstijl leidend is voor de vorm en inhoud van het onderwijs aan beide kanten van het spectrum. Over kwaliteit kunnen we kort zijn: de overtuiging is dat die kwaliteit onlosmakelijk voortkomt uit de op identiteit gebaseerde vorm en inhoud. Intrinsiek is dan ook de weerstand vanuit de nieuwe stromingen tegen de objectieve meting van kwaliteit door de jaarlijkse CITO-toets groot. Juist dit instrument, dat de subjectieve vooringenomenheid van het schooladvies compenseert dat vooral kinderen van laagopgeleide ouders treft, krijgt door die aanhoudende kritiek steeds minder waarde. Waar tot 2016 éérst de CITO-toets plaatsvond als richtinggevend voor het schooladvies, is dat onder druk van liberale krachten (lees: hogeropgeleiden) omgekeerd. Eerst het schooladvies, daarna de CITO. Mosterd na de maaltijd.

Alleen hoger opgeleide en mondige ouders ondernemen stappen om op basis van een hogere CITO het schooladvies te laten bijstellen. Laagopgeleide ouders realiseren zich doorgaans die optie niet. Ten eerste is onderadvisering van kinderen van laagopgeleide ouders al decennia aangetoond door degelijk wetenschappelijk onderzoek. Ten tweede verweren die ouders zich niet tegen dat te lage advies. Wat je kon verwachten gebeurt dan ook: waar eerst 33% van de kinderen van laagopgeleide ouders een VMBO-advies kreeg, is dat nu 44% (Parool 30-11-2020). Goh, hoe kan dat nou?

Volgende week het slot.

De zegeningen van artikel 23

Enige weken geleden was er ophef over artikel 23 van de Grondwet, dat van die vrijheid van onderwijs. De commotie werd veroorzaakt door één aspect, namelijk de januskop van dit artikel als het gaat om burgerschapsvorming. Het borgt de vrijheid om scholen te stichten op basis van identiteit, op kosten van de belastingbetaler. En het vrijwaart deze scholen van overheidsbemoeienis waar het gaat over burgerschaps-vorming. Over dat laatste is alle heisa. Die is inmiddels wel weer gaan liggen, want de kinderopvangtoeslagen en de fratsen van Thierry Baudet hebben alle ophefenergie weer al naar zich toegetrokken. Ik voorspel: de effecten daarvan voelen we over twintig jaar niet meer. Die van artikel 23 nog wel. Daarom even een terugblik (hieronder) en een vooruitblik (volgende week).

Aanleiding voor de ophef was nasleep van de moord op de leerkracht Paty in Frankrijk door een moslimterrorist. In  ons land bleek een leerkracht te hebben moeten onderduiken vanwege een spotprent op het prikbord in zijn lokaal. Die er overigens al vijf jaar hing, maar was nu ontdekt door leerlingen die zich plots gekrenkt voelden en via social media de zaak flink opzweepten. Tegelijkertijd ontstond er een discussie over de vraag of je dat soort cartoons in je lessen zou moeten willen laten zien. Gefundenes Fressen voor moslimbashers: er werd voorgesteld om cartoonlessen voor te schrijven, een soort lessen in leren incasseren. Dat lokte uiteraard onmiddellijk een tegenreactie uit. De islamitische schoolbesturen beriepen zich op hun autonomie als het gaat om de invulling van de lessen en om dergelijke cartoons te weren.

Oei, nog meer opwinding! Want het mocht toch niet zo zijn dat schoolbesturen leerkrachten kunnen verbieden om een cartoon te laten zien die de spot drijft met de islam of de profeet? Wat toen gebeurde was bijna vermakelijk. Arie Slob wilde als een schoolmeester toen de essentie van artikel 23 uitleggen. Tot zijn verrassing ontplofte dat toen bleek hoezeer men ‘in eigen huis’ ook geen schone handen heeft. Er vond bij orthodox christelijke scholen aan de poort selectie plaats op basis van identiteit. Ouders van zogenaamde refoscholen, de eigen achterban van Slob, moeten vooraf zwart op wit homoseksualiteit afwijzen.

Slob kwam klem te zitten: aan de ene kant de moslims de les lezen maar goedpraten dat de refo’s die verklaringen vroegen. Wilde men het islamitisch onderwijs aanpakken, dat zich voor het stichten van scholen op datzelfde grondwetartikel baseert als de refo’s, dan moesten die laatsten ook inbinden. Het gespartel van de christelijk orthodoxen en hun bondgenoten was bijna pijnlijk om te zien.

Oplossing: dergelijke verklaringen mogen niet meer gevraagd worden en deze scholen mochten geen drempels voor inschrijvingen van andersdenkenden opwerpen. Ook weer opgelost. Klopje op de schouder voor het liberaal en progressief smaldeel in de Tweede Kamer. Alsof ouders die niet van zwarte kousenhuize zijn überhaupt hun kinderen naar zo’n school zouden willen sturen. Hoe dan ook: deze ketelmuziek zal met de regelmaat van de klok blijven klinken. Want ondanks het betuttelende pleidooi voor verdere terughoudendheid omdat blijvende veranderingen ‘van binnenuit moeten komen’ zal er een harde orthodoxe kern stand houden. Met succes, want artikel 23 heeft juist alle toekomst.  

Dat zit zo: een school sticht je voor generaties, niet voor tien jaar of zo. Dat is het hele idee. Het is niet toevallig dat de seculieren, die nu de orthodoxen op de knieën willen dwingen, op basis van dat gewraakte artikel zélf nieuwe onderwijsconcepten ontwikkelen en scholen te stichten. Want menigeen denkt dat die vrijheid van onderwijs verwijst naar het christelijk onderwijs, het was immers Abraham Kuyper die de gelijkberechtiging in 1917 aan de liberalen ontfutselde tegen instemming met het passief kiesrecht voor vrouwen. Maar ook de Montessorianen en de Steinerianen – van de Vrije School – beroepen zich ook al sinds jaar en dag met succes op artikel 23.

De laatste jaren ontstaat dan ook een zekere wildgroei aan nieuwe pedagogische concepten op basis waarvan men nieuwe scholen sticht. De pluralistische samenleving in volle glorie, vooral in de grote steden waar in elke leefstijl wel voldoende klanten voor een unieke, vernieuwende pedagogiek te porren zijn. Mooi toch?

Volgende week verder

Boeren en de Grondwet

Geert Wilders wil met een noodwet de Grondwet opzij schuiven. Want de stikstofnormen los laten is simpelweg in strijd met de grondwettelijk taak van de overheid om ons leefmilieu en onze gezondheid te beschermen. Gaat dat niet wat snel?

Even een aanloop: cijfers zijn soms veelzeggend: 68% van ons land is groen: landbouw, bos en recreatiegebied. Maar van die 68% is 80% boerenland. Dat zijn dus bedrijfsterreinen. Want gras is weliswaar groen, maar niet alles wat groen is, is natuur. Gras is veevoer. En door overbemesting en uitputting, monoculturen en efficiënte bedrijfsvoering is grasland vooral heel erg arm en eenzijdig. In de zomermaanden maak ik geregeld flinke fietstochten, door Noord-Holland, Zeeland en ook wel door het Groene Hart, een enkele keer door Friesland en de kop van Overijssel. Ik weet wat boerenland is, speelde er, bouwde er hutten, ving kikkervisjes, sprong over slootjes, of erin.

Weliswaar woon ik al 40 jaar in Amsterdam, maar net als mijn medestedelingen vind ik het fijn om “buiten” te zijn. Dat is dan vaak bos, duin en hei, akkerbouwgebied kan ook nog wel, zoals het kleinschalig ingerichte Walcheren, maar die eindeloze vlakke groene grasvlakten in de noordelijke provincies, zonder vogels op een enkele reiger na, met hier en daar een plukje koeien, die geen boom hebben om onder te schuilen met regen of zon: dat zijn dus gewoon bedrijfsterreinen. In Brabant laat je zo’n tochtje sowieso wel uit je hoofd. Afgelopen zomer een keer geprobeerd onder Eindhoven: buiten de natuurgebieden val je van je fiets van de doordringende stank. Pure ammoniaklucht.

Boerenland bestaat uit binnenstebuiten gekeerde fabrieken. Waar de landbouwmachines in feite mobiele rollende banden zijn. Weilanden en maisakkers zijn platgeslagen, horizontale veevoedersilo’s. Met evenveel natuurwaarde als zo’n silo. Actualiteit: we weten nu ook dat door neonicotinoïden niet alleen de insecten uitsterven, maar ook de bodemfauna doodt. Zonder wormen is grond waardeloos. Gaan we dat ook weer met Monsanto en nieuwe machines oplossen?

Mogen de niet-boeren daar ook nog iets van vinden? Want de aarde is van ons allemaal. Wat nauw aansluit op dat rentmeesterschap dat in kringen van boerenpartij CDA vaak als richtsnoer wordt gehanteerd. Afgelopen weekend maar weer eens van stal gehaald op het CDA-congres. Vanuit de gedachte dat we de schepping in bruikleen hebben en goed moeten beheren. Uitputten van grond vloekt nogal met dat principe. Hoe komen die christelijke boeren daarmee in het reine? Of het is een praatje voor de bühne?

Hoe zouden we het vinden als meer dan helft van de parken in onze steden gebruikt werden door tuincentra? Met een hek eromheen. Omdat het er een beetje uitziet als een park? Dat zou toch heel gek aanvoelen? Dat boerenland is Nederlands grondgebied. En niet zo’n klein stukje van ons land, voor méér dan de helft! Waar niet meer dan 2% van alle gezinnen in ons land een boterham mee verdienen. Waar halen boeren het lef vandaan om die grond zo te gebruiken dat het voor hen maximaal rendeert zonder zich er om te bekommeren dat hun landgenoten daar last van hebben?? Waar halen ze het lef vandaan om het buitengebied zo sterk te verarmen door hun manier van bedrijfsvoering dat de biodiversiteit daar inmiddels veel schraler is dan in de door hen zo gehate steden? Zonder zich te bekommeren hoe komende generaties die verschraling weer moeten oplossen. Hoe kunnen die boeren nog rustig slapen?

En om het laatste fabeltje de wereld uit te helpen: om ons land te voeden hebben we die landbouw – vooral de veebedrijven – in de huidige omvang niet nodig, want onze boeren exporteren meer dan ze produceren voor de binnenlandse consumptie. Een fietstochtje door boerenland is dus een fietstochtje tussen exportbedrijven.

Waarom stellen we wel welstandseisen aan woningbouw, aan de inrichting van de openbare ruimte, hebben we bomenverordeningen, allemaal om te bevorderen dat het fijn leven is in onze steden en dorpen? Waarom houdt die manier van denken op bij de grens van de bebouwde kom?

Waarom laten politici hun oren laten hangen naar actievoerders die doen alsof zij de baas zijn in het buitengebied? En dan kom ik weer terug bij het begin: staat er niet in de Grondwet dat de overheid dient te zorgen voor een goed en zorgvuldig beheer van onze grond, ons water en onze lucht? Met alle geitenpaadjes die de afgelopen decennia zijn gevonden om deze grondwettelijke taak te omzeilen zijn we volledig vastgelopen. Waar is de overheid die de grondwet als richtsnoer voor zijn beleid neemt? Artikel 21 luidt immers: De zorg van de overheid is gericht op […] de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Artikel 22.1: De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid. Daar is toch geen woord Spaans bij? Dat kun je met een noodwetje toch niet opzij schuiven? What’s next?

Als één plus één niet langer twee is

Het heeft een maand langer geduurd dan normaal om een blog te produceren. Ik hield de ontwikkelingen in de buitenwereld gewoon niet meer bij: ze gingen sneller dan ik kon beschrijven.

Dit stukje gaat dan ook over de betekenis van woorden. En over de ingrijpende inflatie van de waarde van woorden. Want het is zeer de vraag of dit soort stukjes nog enige toekomst heeft.

Ik probeerde zaken die mij opvielen te beschrijven, te duiden en in een ruimer kader te plaatsen. De samenleving verandert permanent en die veranderingen zie je terug in al die kleine verschuivingen in het dagelijks leven. Mogelijk zegt de optelsom van al die kleine verschuivingen iets over de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt. Daarmee legde ik voor mijzelf een fundament om beter onderbouwd besluiten te kunnen nemen in mijn dagelijks werk voor een maatschappelijke organisatie.

Heldere redeneringen waren daarbij van belang, want mogelijk hadden anderen ook iets aan deze denkoefeningen. En dan is het goed dat elke stap gevolgd en bekritiseerd kan worden. Waarbij steeds weer blijkt hoe lastig taal is. Het voelt vaak of je een zandkasteel aan het bouwen bent met net te droog zand: ben je aan je vierde muur bezig, stort de eerste weer in.

Een zijsprong: elke week lees ik met veel plezier de stukjes van Ionica Smeets in de Volkskrant over getallen. Wiskundigen leven in een bijzondere wereld: zij hebben geen laboratorium om te onderzoeken of  één plus één altijd twee is, 12 plus 13 altijd 25, of 12 maal 13 altijd 156 is. Aan pen en papier hebben zij genoeg, of liever nog een ouderwets schoolbord waar zij hun collega’s hun becijferingen voorrekenen. Volstrekte transparantie. Begrippen als waarheid of leugen bestaan niet in de wiskunde. Dingen zijn waar of niet-waar.

Het omgekeerde zien we bij goochelaars. Met evenveel plezier als de stukjes van Ionica lees ik in Mindf*ck hoe illusionist Victor Mids de kijker op het verkeerde been zet. Vooral door onze manier van denken te misbruiken. Ons te laten focussen op plek A en moment X terwijl de kaartwissel plaatsvindt op plek B op moment Y. Het grappige is dat de goochelaar daar nog heel wat taal bij nodig heeft. Al dat ogenschijnlijke geklets om de truc heen in is van belang voor het slagen ervan.

Lastig is dat taal de uitstraling heeft van wiskunde – een appel groeit aan een boom, het ijs smelt, de zon schijnt – maar niet die zekerheid biedt van 1 + 1 = 2. Taal hebben we als mensen nodig om te kunnen overleven. In ons eentje redden we het niet op de wereld. Om voedsel te vergaren en schuilplaatsen te bouwen hebben anderen nodig. Als je samen een beer wilt doden, is taal handig. Dat achter je voor iedereen achter je is en niet vóór je.

Natuurlijk zit er een bepaalde marge in woorden. Elk woord is een beetje van elastiek en rekt mee met de context. Dus is er veel discussie over de interpretatie van feiten. Als je sporen in het bos ziet die duiden op een groot dier, dan is het van levensbelang om te weten of het om een beer of een hert gaat. En vooral ook dat iedereen het daarover eens is.

De waarheid is dus het resultaat van wat het overgrote deel van een groep als waarheid beschouwt. Als één mens met wiskundige zekerheid bewijst dat de zon het middelpunt van ons zonnestelsel is, dan is dat nog niet per se de waarheid. Daar is meer voor nodig. De geschiedenis van Copernicus en Galilei illustreert dit goed. Copernicus onderbouwde dat de zon en niet de aarde in het centrum van ons zonnestelsel stond, maar opperde het als een theoretische mogelijkheid, en kwam daar mee weg. Galileo Galilei bazuinde het van de daken. Dat kwam de meerderheid van de kerkvorsten niet goed uit. Dus botte ontkenning volgde. Hij moest door het stof en het duurde tot eind twintigste eeuw voor het Vaticaan het gelijk van Galilei erkende.

Vertaald naar hier en nu: je kunt een tijd ontkennen dat de poolkappen smelten, maar als de zeespiegel daadwerkelijk stijgt,  verschuift de discussie naar de oorzaken daarvan. Als het je positie verzwakt door de mens als veroorzaker aan te wijzen – omdat dat dwingt tot vervanging van olie, kolen en gas door wind- en zonnestroom, en dus leidt tot verlies voor olieconcerns – dan ontken je dat. En tracht je zoveel mogelijk medestanders te werven. Soms lukt dat, soms niet. Pas als de groep ontkenners zo groot wordt dat er binnen de gemeenschap geen consensus meer bereikt kan worden, staat het voortbestaan van de hele groep op het spel. Conflicten zijn dan onvermijdelijk.

Die kunnen beslecht worden met wetenschappelijk onderzoek. Dan gaat het elastiek van taal over in de staalharde transparantie van wiskunde: waar of niet-waar. Dat vergt wel dat de hele groep het eens is over de wetenschappelijk methode. Als dat gaat ontbreken, dan komen we in drijfzand terecht. Daarom is de afhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek van politieke besluitvorming juist nu zo risicovol.

Want feiten lijken irrelevant geworden. In 1984 van George Orwell was er een Ministerie van Waarheid dat alle feiten naar zijn hand zette. De woordvoerder van Trump ontkende vandaag – 22 januari 2017: onthoud die datum – glashard dat bij inauguratie van Trump minder publiek was komen kijken dan bij Obama acht jaar geleden ondanks de overstelpende overvloed aan foto’s en films en gegevens van politie en openbaar vervoer. “Period”. Dat lijkt klein bier, want so what?

Niks so what: een van de eerste daden van Trump was het ondertekenen van een decreet om klimaatonderzoek stop te zetten. Het voelt of hedendaagse Galilei’s weer terug zijn bij af.

Deze manier van politiek bedrijven zal weerklank vinden. Al hebben de nieuwe keizers geen kleren aan, zij ontkennen dat glashard en presenteren hun kijk op de wereld als enige werkelijkheid. In onderzoekstermen heet dat een paradigmashift: de bakens worden verzet, de wereld wordt vanuit een andere invalshoek benaderd wat leidt tot nieuwe uitkomsten. Het verstoten van de aarde door de zon uit het middelpunt van ons planetenstelsel was zo’n paradigmashift. En er volgden er nog vele.

Een vergelijkbare verschuiving in de politiek waarbij de vaste fundering op wetenschappelijke feiten als sturingsinformatie wordt verlaten brengt ons op volstrekt onbekend terrein. We zullen dat gaan merken. Ook in Nederland, en in elke raadszaal in het land. Want een beroep op feiten wordt zinloos. Wat komt daar voor in de plaats?

Op die vraag ga ik weer een maandje broeden.