Categorie archief: Godsdienst

De zegeningen van artikel 23

Enige weken geleden was er ophef over artikel 23 van de Grondwet, dat van die vrijheid van onderwijs. De commotie werd veroorzaakt door één aspect, namelijk de januskop van dit artikel als het gaat om burgerschapsvorming. Het borgt de vrijheid om scholen te stichten op basis van identiteit, op kosten van de belastingbetaler. En het vrijwaart deze scholen van overheidsbemoeienis waar het gaat over burgerschaps-vorming. Over dat laatste is alle heisa. Die is inmiddels wel weer gaan liggen, want de kinderopvangtoeslagen en de fratsen van Thierry Baudet hebben alle ophefenergie weer al naar zich toegetrokken. Ik voorspel: de effecten daarvan voelen we over twintig jaar niet meer. Die van artikel 23 nog wel. Daarom even een terugblik (hieronder) en een vooruitblik (volgende week).

Aanleiding voor de ophef was nasleep van de moord op de leerkracht Paty in Frankrijk door een moslimterrorist. In  ons land bleek een leerkracht te hebben moeten onderduiken vanwege een spotprent op het prikbord in zijn lokaal. Die er overigens al vijf jaar hing, maar was nu ontdekt door leerlingen die zich plots gekrenkt voelden en via social media de zaak flink opzweepten. Tegelijkertijd ontstond er een discussie over de vraag of je dat soort cartoons in je lessen zou moeten willen laten zien. Gefundenes Fressen voor moslimbashers: er werd voorgesteld om cartoonlessen voor te schrijven, een soort lessen in leren incasseren. Dat lokte uiteraard onmiddellijk een tegenreactie uit. De islamitische schoolbesturen beriepen zich op hun autonomie als het gaat om de invulling van de lessen en om dergelijke cartoons te weren.

Oei, nog meer opwinding! Want het mocht toch niet zo zijn dat schoolbesturen leerkrachten kunnen verbieden om een cartoon te laten zien die de spot drijft met de islam of de profeet? Wat toen gebeurde was bijna vermakelijk. Arie Slob wilde als een schoolmeester toen de essentie van artikel 23 uitleggen. Tot zijn verrassing ontplofte dat toen bleek hoezeer men ‘in eigen huis’ ook geen schone handen heeft. Er vond bij orthodox christelijke scholen aan de poort selectie plaats op basis van identiteit. Ouders van zogenaamde refoscholen, de eigen achterban van Slob, moeten vooraf zwart op wit homoseksualiteit afwijzen.

Slob kwam klem te zitten: aan de ene kant de moslims de les lezen maar goedpraten dat de refo’s die verklaringen vroegen. Wilde men het islamitisch onderwijs aanpakken, dat zich voor het stichten van scholen op datzelfde grondwetartikel baseert als de refo’s, dan moesten die laatsten ook inbinden. Het gespartel van de christelijk orthodoxen en hun bondgenoten was bijna pijnlijk om te zien.

Oplossing: dergelijke verklaringen mogen niet meer gevraagd worden en deze scholen mochten geen drempels voor inschrijvingen van andersdenkenden opwerpen. Ook weer opgelost. Klopje op de schouder voor het liberaal en progressief smaldeel in de Tweede Kamer. Alsof ouders die niet van zwarte kousenhuize zijn überhaupt hun kinderen naar zo’n school zouden willen sturen. Hoe dan ook: deze ketelmuziek zal met de regelmaat van de klok blijven klinken. Want ondanks het betuttelende pleidooi voor verdere terughoudendheid omdat blijvende veranderingen ‘van binnenuit moeten komen’ zal er een harde orthodoxe kern stand houden. Met succes, want artikel 23 heeft juist alle toekomst.  

Dat zit zo: een school sticht je voor generaties, niet voor tien jaar of zo. Dat is het hele idee. Het is niet toevallig dat de seculieren, die nu de orthodoxen op de knieën willen dwingen, op basis van dat gewraakte artikel zélf nieuwe onderwijsconcepten ontwikkelen en scholen te stichten. Want menigeen denkt dat die vrijheid van onderwijs verwijst naar het christelijk onderwijs, het was immers Abraham Kuyper die de gelijkberechtiging in 1917 aan de liberalen ontfutselde tegen instemming met het passief kiesrecht voor vrouwen. Maar ook de Montessorianen en de Steinerianen – van de Vrije School – beroepen zich ook al sinds jaar en dag met succes op artikel 23.

De laatste jaren ontstaat dan ook een zekere wildgroei aan nieuwe pedagogische concepten op basis waarvan men nieuwe scholen sticht. De pluralistische samenleving in volle glorie, vooral in de grote steden waar in elke leefstijl wel voldoende klanten voor een unieke, vernieuwende pedagogiek te porren zijn. Mooi toch?

Volgende week verder

Geloof of politiek? (Spreeuwenwolk II)

Op 7 april stond in een concept voor mijn blog die week: “Het zou mij niets verbazen als over een week veel meer mensen met mondkapjes lopen. Want Van Dissel en andere experts mogen dan wel stellen dat dat niet helpt tegen besmetting: als de IC-specialisten en verpleegkundigen er wel mee lopen, sterker: als alles op alles wordt gezet om meer mondkapjes te produceren voor mensen in de meest besmettelijke situaties, dan is de kans heel groot dat de spreeuwenwolk rond gaat cirkelen op zoek naar mondkapjes.” Na wat wikken en wegen schrapte ik die alinea. Te zuur.

In die blog vergeleek ik onze huidige samenleving met een spreeuwenwolk. We zijn nu een half jaar verder en we cirkelen nog steeds rond. De regie is zoek, want: 17 miljoen regisseurs. Als radeloze spreeuwen zwenken en zwaaien we op basis van die enkele simpele gedragsregels van vogeltjes in een zwerm: zorg dat je nooit aan de buitenkant vliegt (gedragsregel 1) en vlucht bij elk signaal, hoe miniem ook, van vermeend gevaar (gedragsregel 2). Daardoor wordt de zwerm één samenhangend, maar snel vervormend organisme. Ongrijpbaar. Soms duikt er een roofvogel in de wolk waardoor hij splitst. Fascinerend om te zien. Stel je je voor hoe een alien op veilige afstand van de aarde nu naar ons zit te turen. Wat ziet hij dan?

Dat er geklaagd wordt over gebrek aan regie, dat er angstig gepiept wordt “waar is de leider”, net zoals die ene spreeuw piept terwijl zijn buren op dat moment opzij scheren en hij instinctief mee gaat. En allemáál piepen ze waar die leider is, of over de vragen of snavelkapjes helpen, luister maar eens naar zo’n fladderend volk, oorverdovend.  

Terug naar de mondkapjes: elke discussie daarover is zinloos. Het bewijs dat het helpt, is blijkbaar flinterdun. Ik ben geen viroloog, maar vergelijkingen tussen landen en steden met en zonder draagplicht bieden geen doorslaggevende houvast. Maar als de spreeuwenwolk een mondkapje wil, dan gaan we dat doen. Toch?

Als alle landen om ons heen mondkapjes verplichten, dan kunnen we niet achterblijven. We willen geen gekke Henkie zijn (gedragsregel 1). Eerder gebeurde dat met de scholensluiting (gedragsregel 2). Zo werkt geloof. Veel gelovigen stellen alles in het werk om het gelijk aan hun kant te krijgen. Tot aan de redenering van Pascal toe, een volgens kenners briljant wiskundige, maar ook zeer gelovig man, op de vraag of God bestond: “Je weet het niet, dus dan kun je het maar beter doen”. Een soort utiliteitsargument.

Exact dat argument wordt nu gebruikt: baat het niet, dan schaadt het niet. En net als bij het geloof in een god heb je hier alle gradaties, van zwarte kousen die dreigen met hel en verdoemenis – “wacht maar tot jij op de IC ligt!” – tot de ‘ietsisten’. Met opvallend genoeg dezelfde woorden. Roel Coutinho: “Als ik alle onderzoeken door lees, dan geloof ik wel dat het íets doet.” Zoek het verschil met: “Ik geloof niet in God, maar wel dat er íets is.”

Het is wachten op de variant op de uitsmijter van de gelovige die mij ooit “troostte” met: “Ik respecteer dat je niet gelooft, ik zal voor bidden.” Ik wacht op: “Ik respecteer dat je geen mondkapje draagt, maar ik hoop dat iedereen om je heen dat wel doet zodat je veilig bent.”

Dat de ratio volledig zoek is geraakt, bewijst wel dat de voormannen van partijen die zich niet gauw laten betrappen op het stellen van geloof boven wetenschap, een vurig pleidooi vóór het mondkapje hielden in de Tweede Kamer deze week. Waarop de opperspreeuw, die opperspreeuw is omdat hij zo feilloos aanvoelt waar de zwerm heen zwenkt, meteen ‘op camera’ het mondkapje verplichtte. Live tijdens het debat. In één zwiep alle ratio overboord gekieperd. Rust in de tent!

De consensus was groot, de politiek pakt hier haar rol, want zoals Jesse Klaver uitlegde bij Op1: het OMT adviseert, de politiek neemt het besluit. Geen speld krijg je daar tussen. Wat hij zegt kun je ook uitleggen als een poging om de beschuldiging van gebrek aan regie te ontlopen – of juist proberen de koppositie over te nemen? – om de angst in de samenleving enigszins te dempen, om tegemoet te komen aan houvast bij onzekerheid. Een vlucht naar voren in jargon. Het spiegelbeeld van Johnsons en Trumps manier van dempen van de onrust door het virus te bagatelliseren. Op de schaal van wijs – onverstandig was dat héél erg onverstandig. Maar is dat mondkapjesbesluit wel wijs?

Ik stond gisteren weer eens een dagje achter de kassa van onze buurtkringloop. Dat doet ik graag. Iedereen die binnenkwam vroeg ik een mondkapje op te zetten. Ja, ik ben de beroerdste niet. Ik had zelfs een doosje voor mensen met de smoes “heb ik niet bij me”. En vrijwel iedereen deed het braaf op. Niemand op de voorgeschreven manier, veel neuzen staken boven het masker uit. Best grappig, van die grote kokkerds als vleesgeworden ventilatieschachten waar alle lucht ongezuiverd in en uit stroomt.

Dan laat ik nog maar buiten beschouwing dat vrijwel niemand erin slaagt om zo’n flapje op te zetten door alleen de elastiekjes met de vingers aan te raken. Die eerst 20 seconden met water en zeep gewassen moeten zijn. Waar?? Leg dat maar eens uit aan de doorsnee klant. Verspilde energie.

Gemopper? Amper. Weigeraars overtuigde ik heel eenvoudig met: “Ik geloof ook niet dat het veel helpt, maar andere klanten voelen zich veiliger als u het draagt”. Zondermeer werden de monden en soms neuzen bedekt. Want baat het niet, dan schaadt het niet. De meeste mensen deugen.

Tevreden? Mwa. Het schaadt namelijk wel degelijk: je kunt elkaars gezichten niet meer lezen. Elke emotie wordt uitgegumd. Het was stiller dan anders in de winkel, gesprekken werden amper gevoerd. Sommige mensen liepen als zombies rond. Overal zie je nu ogen boven een doekje, maar of die ogen vrolijkheid of angst uitstralen is moeilijk te zeggen. Het oogt vooral als achterdocht.

Omdat de kassavrijwilliger ook de muzak bedient, zette ik uit arren moede maar extra vrolijke muziek op, volume wat hoger dan normaal. Want het niet kunnen lezen van elkaars emotie: was dat niet ooit de reden om tot een boerkaverbod te komen?

En het versterkt sociaal isolement. Juist in buurtwinkels, zoals de onze, vinden de terloopse kletspraatjes plaats. Die vallen stil. Voor ouderen voor wie dat dagelijkse loopje naar een winkel vaak het enige, echte contact met anderen is, pakt zo’n maatregel dan weer slecht uit. Wegen de baten op tegen de kosten? Ik weet het niet, maar die discussie mag nu even niet gevoerd worden om de eenheid te bewaren. We zijn even samen een soort zwarte kousenkerk geworden: offers brengen om het virus te behagen.

En Van Dissel: die loopt nu het risico op excommunicatie. Zo gaat dat met totalitaire geloofsdoctrines.

Barabas!

A6-voorkantNa veertig jaar was het of het stof van het lijdensverhaal werd afgeblazen. Een bomvolle Westerkerk luisterde naar de uitvoering door het Amsterdams Studentenkoor. Niet eerder hoorde ik hoe het intens verdrietige Erbarme dich omkringeld werd door een viool die meeging in het klagen, maar tegelijkertijd ook een ondertoon van hoop in zich had. Alleen de soliste en de violist vulden met hun stem en de viool de hele ruimte in een trage muzikale dans waarin klagen en troost om beurten het voortouw namen.

Als kind heb ik het lijdensverhaal met de paplepel ingegoten gekregen. Elk detail van dit verhaal kende ik, uitentreuren. Van het laatste avondmaal tot aan de wederopstanding, met alle verraad en lijden erbij. Overdaad schaadt: het kon mij niet meer boeien. Natuurlijk zong ik als kind Oh hoofd bedekt met wonden mee, maar mij werkelijk verplaatsen in een lijdende Christus, dat bracht ik niet op. De hele intrige kwam mij erg gekunsteld over: een zoon van god die mens wordt, daarna wordt gemarteld en daaraan overlijdt, maar na drie dagen weer rondloopt en uiteindelijk opstijgt naar de hemel. En door dat lijden de last van onze zonden wegneemt. Hoe zo? Het lijden was toch niet verdwenen uit de wereld? En die hemel: waar kon ik vinden dat we daar daadwerkelijk heen zouden gaan?

Maar nu, met een scherp en helder articulerende evangelist die het publiek meenam langs elke gebeurtenis, zag ik niet alleen hoe filmisch het verhaal is, maar ook actueel. Hoe scene na scene in de aanloop naar de kruisiging Jezus de hele film al gevisualiseerd had, wist waar en wanneer Judas en Petrus hem gingen verraden. Hij zag er als een berg tegenop. Dramatisch ijzersterk. Want het is het verhaal van onze eigen dood, uiteindelijk. Die voorkennis hebben wij net als Jezus: ook wij gaan sterven. Daarmee is het lijdensverhaal ons eigen verhaal. Erbarme dich is in feite een geoorloofd zelfmedelijden. Van Bach mogen we huilen om ons lot, en hij troost ons ook meteen met hemelse muziek.

Maar wat mij vooral treft zijn de scenes waarin het koor eerst roept dat Barabas in plaats van Jezus moet worden vrijgelaten en daarna dat Jezus gekruisigd moet worden. Het is geen boos koor, geen woedende menigte, maar eerder een enthousiaste meute die geniet van de macht die Pilatus hen toebedeelt. Ik let op de gezichten van koorleden. “Zegt ’t maar”, zegt Pilatus: “Ik zie geen kwaad in deze man, maar zeg ’t zelf maar.” Dat laat het volk zich geen twee keer zeggen. De ogen van de koorleden staan fel, het lijkt een tribune van fans van de winnende partij in een stadion. Ik schrik er bijna van hoe sterk de toon en het beeld overeenkomt met de beelden van de schreeuwers van “AZC weg mee”. Bach moet meegemaakt hebben hoe een opgewonden menigte zich gedraagt, welke toon daarbij hoort. Het triomfantelijke van de woede van een meute die macht ruikt en wil afrekenen.

In de Mattheus trekken de aanstichters van de kruisiging zich uiteindelijk de haren uit hoofd als ze zich realiseren – door het scheuren van een groot gordijn in de tempel, zes uur duisternis, flinke aardbevingen en een optocht van levende doden – wat zij hebben gedaan: niets minder dan God gedood. Zo’n afloop kent alleen een goede film met God zelf in de hoofdrol.

Het lastige is dat God het niet meer voor het zeggen heeft. Ook niet als hij Allah heet. De ooit almachtige legt het af tegen criminelen die zich met bommen een sluiproute naar het paradijs banen, tegen rücksichtsloze mensensmokkelaars, tegen vreemdelingenhaat, tegen drenkelingen, tegen prikkeldraad. Alleen een schrijver van het niveau van Shakespeare zou uit de voeten kunnen met de hedendaagse weerbarstige werkelijkheid. Wie is Judas, wie is Petrus, wie is Pilatus, wie zijn daders, wie worden geofferd? En vooral: welke rol spelen wij zelf? Toeschouwers zijn wij, machteloze toeschouwers.

Het minste wat we kunnen doen is de vluchtelingen die hier aankomen goed opvangen. Vrijwel elk dag zie ik in wijkcentra vrijwilligers met kleine groepjes Syriërs, Iraniërs, Afghanen aan de slag om Nederlands te leren. In het grote drama is dat een heel nederige rol. Toch is het toch erg belangrijk om het optimisme en het geloof in de toekomst vast te houden. Bach had daar geen noot aan gewijd. Eeuwige roem verwerf je er niet mee. Maar die eeuwigheid nam ik toch al met een korrel zout.

 

Storm en haat

Zodra ik de toetsen van mijn laptop aan raak en de letters op het – digitale – papier verschijnen, loopt mijn witte beeldscherm als een nog lege, pas drooggemaleIMG_1254n polder langzaam vol. De stroom van woorden gaat zijn eigen weg, ik volg ze en probeer zij al associërend in het gareel te houden, maar de wind kan de golven nog alle kanten opsturen. Naar oost, naar west, heen en terug. De patronen van golven interfereren met elkaar tot nieuwe patronen. Maar hoe harder de wind uit één richting waait, hoe hoger de golven, hoe meer de buitenwereld mij één kant op dwingt, of ik wil of niet.

Zo liepen de krantenkolommen de afgelopen maanden vol met vluchtelingenleed. Letterlijk spoelden de golven van de zee lijken aan op de Zuid-Europese stranden om daarna als een vlek uit te vloeien over de ene na de andere krantenpagina. We raakten een beetje murw van die onophoudelijke stroom. Tot de foto van een verdronken peuter ons de adem benam. Bovenop de dijk van onze polder voelden we ons toch erg ongemakkelijk worden met dat dode kind in kleurig T-shirtje, spijkerbroekje en sportschoentjes in de vloedlijn. Wat als heel Syrië leeg liep?

De beelden van vluchtelingen mengden zich met beelden van boze burgers die schreeuwden om hogere dijken. Aangespoord door de boekhouders van de angst die burgers met zorgen over de instroom van nog meer, meer, meer moslims woorden inbliezen die voor de camera uitgesproken haat uitademden.

Tot die andere zaaiers van de angst toesloegen. Was er al verhoogde dijkbewaking vanwege de toevloed van vluchtelingen, de eerste doden in Parijs leiden acuut tot de hoogste staat van alarm. Ongelovig staarde ik op vrijdagavond naar de berichten op mijn smartphone: “Drie doden bij aanslag in Parijs”. Een uur later twintig, weer later zestig. Besef schoot tekort. Ongeloof kent geen vergrotende trap. Zaterdagochtend werd aan het ontbijt de balans opgemaakt. Meer dan 120 doden. De polder was volgestroomd met giftig troebel water. De dijk leek definitief doorgebroken. Hoe nu verder?

Nog dagen lang streek er zo nu en dan nog een stormvlaag over de volgestroomde polder. De televisie bracht de beelden direct binnen, kranten bevatten pagina na pagina nieuws, kolom na kolom meningen. Facebook en twitter braakten een brij aan ad hoc meninkjes uit. Iedereen sloofde zich uit om met bezweringen de storm te dempen en de polder weer droog te krijgen. Maar de bezweringen wakkerden door hun oorlogszuchtige taal weer nieuwe vlagen van onrust aan.

Nu, een week later, terwijl ik tijdens het typen van deze woorden uitkijk over de kalme Kostverlorenvaart waar een klein sloepje met ronkende motor richting IJ zwoegt, lijkt de storm wat geluwd. Maar de lucht is niet opgeklaard. De herfst heeft de kleur van achterdocht aangenomen, ook al gaan de vluchtelingen onzichtbaar op in de massa van de stad, en ligt het epicentrum van de haataanslag 500 kilometer verderop. In Brussel gijzelt de angst voor enkele onzichtbare bomgordeldragers de hele stad. Via televisiecamera’s turen we lege straten af. Verslaggevers doen hun werk voor een wezenloos decor. De klok telt af, de stad houdt zijn adem in, maar niemand weet tot welk moment.

Was de televisie niet de katalysator geweest van het drama? Wat zou er gebeurd zonder televisie? Het nieuws had weliswaar met grote koppen in de krant hebben gestaan, maar onze verbeelding over de impact had tekort geschoten. Onze polder had geen voedingsbodem voor angst kunnen worden. We hadden volstaan met beperkte dijkbewaking in plaats van een oorlogsverklaring.

Het meest effectieve wapen van de terroristen is niet de bomgordel. Dat is het bewegende beeld. Bewegende beelden planten zich direct in je hersenen. Taal vertraagt. Taal kan niet zonder persoonlijke verbeeldingskracht en niet zonder de expliciete wil om het verwoorde te verbeelden. Van oorspronkelijk beeld via woord naar nieuw beeld kost tijd, en kracht. Een onthoofding op papier spreekt niet tot de verbeelding. Op de lagere school dreunden we zonder enige reserve onze jaartallen op: “1568: Egmond en Hoorne te Brussel onthoofd!” Een filmpje op Youtube van een onthoofding is oneindige keren heftiger. Het is het verschil tussen gehakt kopen en een koe slachten.

Televisie en internet zijn het verlengstuk van onze eigen ogen. Op de eerste film die honderd jaar geleden in theaters werd vertoond reed een locomotief recht op de camera af. Van schrik doken de mensen onder de banken. Nu springen de angstzaaiers voor de camera’s, die door internet tot in de verste hoeken reiken, met de hoofden van de goddelozen in hun handen.

Onze tomeloze drift om alles met alles te verbinden, om onze leefstijl met beeld en geluid tot in de kleinste dorpjes over de hele wereld te brengen, ontploft midden in ons gezicht. De wereld haat ons. Om onze arrogantie, om onze leefstijl waarin je plek en je leven niet bepaald is bij je geboorte, maar waarin nog alle kaarten open liggen. Noch klasse, noch grootvader, noch god bepaalt wie en wat we kunnen worden.

De wind verlost de bomen van hun natte herfstbladeren, rolt golven door rietkragen en graanvelden, tekent patronen van rimpelingen op het water, verjaagt regenwolken. De wind van onze samenleving ruimt verstarrende gewoonten op, schept kansen, stimuleert vernieuwing en ademt vooral vrijheid en ruimte. Maar die ruimte, die vrijheid roept ook angst op. Angst voor de leegte. En angst wordt snel haat. Haat die als een kolkende zee over onze dijken slaat. Onthutst staan we tot aan onze knieën in de drab om ons heen te kijken waar die ongerepte polder is gebleven.

 

 

De hardste schreeuwers

Abdelkader Benali won de Bijbelquiz van de EO. Grappig dacht ik nog: moslim wint bijbelquiz. Was het vast veel oude testament. Ik las het op de site van POW waar ze er nogal een nummer van maakten, en vooral hun reaguurders. Dat moslims het oude testament met christenen delen ontging de meesten:20151025_160112 die veronderstelden doorgestoken kaart van de politiek correcte EO zodat een moslim kon winnen. En nog meer bagger. De onderstroom in de samenleving die zich deze week nadrukkelijk aan de oppervlakte manifesteerde. Het vluchtelingenvraagstuk is alom aanwezig. Ook in een bijbelquiz.

Misschien waren de reaguurders getriggerd door de presentatoren die het vraagstuk geregeld aan de vragen vast te knoopten. Niet toevallig natuurlijk; de barmhartige Samaritaan die zijn peperdure jas aan een dakloze gaf, is natuurlijk hét rolmodel voor christenen. Dus pleitte Jacobine Geel tussen de quizvragen door voor een humane oplossing. Applaus in de zaal. Toch is de stemming sterk aan het kantelen. Kregen de vrijwilligers bij de opvangcentra de eerste week de knuffels niet weggewerkt: inmiddels lijkt half Nederland xenofoob. En ik hoor en zie dat dat leidt tot verwijdering tussen mensen. Hoogoplopende discussies tussen de biljarters in het wijkcentrum, ongemakkelijke gesprekken aan de eettafels voor ouderen. Daar maak ik mij ongerust over. Het splijt de samenleving, nu al, in het dagelijkse leven. Hoe kan dat zo snel gaan? En poging tot verklaring.

Je ziet heel verschillende culturen en stijlen op elkaar botsen. De sussende landelijke politici die begrip tonen voor boze burgers. Dat is hun stijl. Zo zijn ze gebakken. Vaak met het argument dat mensen niet zozeer boos zijn, maar bang. Afgezien van de vraag of dat niet misplaatst paternalisme is, is sussen sowieso niet zo handig. Is er al één burger in Nederland lastgevallen door een vluchteling? Door dat begrip te tonen bevestig je juist de negatieve beeldvorming die is gewekt, niet alleen door Wilders maar ook door andere collega’s die denken potentiële PVV-stemmers te kunnen paaien met idiote opmerkingen over borstimplantaten bij vluchtelingen op “onze kosten”. Dat beeld heeft zich in de hoofden van mensen vastgezet, ook al is dat al talloze keren gecorrigeerd.

En dan de burgemeesters die sporthallen afhuren om met de burgers een boom op te zetten over de wenselijkheid van een AZC. Dat is hun stijl. Zo zijn ze gebakken. De kloof tussen kiezer en bestuur dichten. Maar het gaat niet om de aanleg van een woonerf. Je kunt een kinderdagverblijf tegenwoordig al amper ergens kwijt door massieve tegenstand. Met zo’n bijeenkomst mobiliseer je alleen de tegenstanders – voorstanders hebben geen zin in een rol als schietschijf- en dat blokkeert de ruimte voor de volksvertegenwoordiger om alle belangen goed af te wegen en tot een wijs besluit te komen. Durf als raadslid straks maar eens voor te stemmen. Denk na hoe je bewoners informeert: dat kan ook met kleine buurtbijeenkomsten voor genodigden waarin ruimte is voor een gesprek met vier, vijf mensen tegelijk.

En nu ook even inzoomen op die harde schreeuwers in Steenbergen. De schrijver Elias Cannetti beschreef in de jaren zestig in Massa en Macht al dat een massa heel ander gedrag vertoont dan een losse verzameling individuën. Als individu in een massa wordt je als het ware besmet met het gedrag om je heen. Slaat de massa op de vlucht: je vlucht mee. Is de massa woedend: voor je het weet schreeuw je mee. Is de massa geestdriftig: je juicht mee. En juist die stijl van het mennen van de massa gaat de harde kern van tegenstanders goed af, op zo’n informatieavond. Geoefende F-siders, bruut, hard, intimiderend. Ze krijgen de zaal mee. In de beeldvorming legt vrijwel elke burgemeester het daartegen af. En dat verzwakt het vertrouwen in de autoriteit. Dan gaat het niet meer om argumenten, om kennis, maar om uitstraling.

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk beschrijft in Woede en Tijd in 2007 hoe de volksmenner stap voor stap door het creëren van angst meer draagvlak opbouwt. Hij stookt het vuur steeds verder op, en de beeldvorming doet de rest. En angstige politici die bang zijn om stemmen aan hem kwijt te raken schuiven steeds verder op in zijn richting. En bevestigen hierdoor weer voor de bange burger dat er iets te vrezen valt. En zo verder en verder.

Natuurlijk keren veel burgers zich van die F-siders af, maar het totaalbeeld van agressie is gevestigd. Mensen worden bang, van die schreeuwers, maar die angst projecteert zich op de vluchtelingen. Want dat is toch de oorzaak van het geschreeuw en intimidatie? In chaos denkt niemand meer rustig na. Voor je het weet slaat de paniek toe. Als we die vluchtelingen er niet inlaten, verdwijnt de intimidatie ook. En dan delft het redelijke argument, het mededogen, het debat, het onderspit.

“Weet je wel wie wij hebben teruggestuurd in 1939”, zegt een biljarter tegen een buurtbewoner die mij vraagt of we al die vluchtelingen niet moeten terugsturen. “Joden. In 1939 hebben wij Joden teruggestuurd. Daar schaam ik mij nu nog kapot voor.” De ander haalt zijn schouders op.

De eerste stenen zijn al door de ruiten gegaan. Niet gegooid door vluchtelingen, niet door de ruiten van bange burgers. Maar door de ruiten van redelijke en moedige mensen, gegooid door onredelijke mensen. De hardst schreeuwers zijn niet altijd het bangst.