“Daar is dat niet voor, of je gaat er gewóón mee spelen, of je bergt het weer op!” De luide stem van de leidster van de buitenschoolse opvang galmt over het pleintje. Gewoon klinkt als “doe normaal”. Ze kon het even niet hebben, kinderen die een nieuw spelletje hadden bedacht met het spelmateriaal van het buurthuis: pilonnen, van die felgekleurde plastic kegels om een doeltje te maken, een zachte plastic bal en slappe plastic hockeysticks. Slappe hap dus, dat moet spannender kunnen. Eén kind zwiepte een pilon met een stick de lucht in waarna de anderen die moesten zien op te vangen met hún stick. De leidster deed mij denken aan de juffen van het kinderdagverblijf van mijn zoon, vijfentwintig jaar geleden. Bij mooi weer zat het hele spul buiten, zoon braaf in de zandbak. ‘Waar is de bal?’, vroeg ik dan pesterig aan de meiden die op het randje van de zandbak met elkaar zaten te kleppen. ‘Welke bal?’ ‘Nou, dé bal, om mee te spelen.’ ‘Dat doen we hier niet, want die gaat over het hek over op het dak.’ ‘Zonde hoor, want hij houdt erg van spelen met een bal’, en ik wees op zoonlief. ‘Jammer dan’, was de reactie. Hij mocht gelukkig wel onbekommerd met zand en modder kliederen.
Dat hield allemaal op toen hij naar school ging. Het onbekommerde verdween ondanks dat juf Lies in groep 1 en 2 een echte moederlijke kleuterjuf was met een schoot die breed genoeg was voor twee hummels tegelijk, als het moest. Maar de ijzeren regelmaat van een gereguleerd leven deed onomkeerbaar zijn intree in zijn leven.
Veel later bedachten we in ons stadsdeel – waar ik inmiddels wethouder was geworden – een aantal pedagogische leefregels voor álle activiteiten met jonge jeugd: onderwijs, welzijnswerk, naschoolse opvang, sport. Samen hadden de pedagogen er vier bedacht: ‘iedereen hoort erbij’, ‘je zorgt voor elkaar’, ‘je zorgt voor je omgeving’, én ‘je gedraagt je’. Positief geformuleerd, dus zonder nieten: geen frisdrank naast het toetsenbord, niet rennen in de gang, niet gooien met schooltassen… Dat hadden ze afgekeken op een werkbezoek aan scholen in London. Nou ja: de eerste drie regels kwamen uit London. De laatste was hun eigen bedenksel. Daar kwam alles in mij tegen in opstand. Draaide het toch weer uit op korthouden. Een patstelling was het gevolg: de wethouder tegenover de professionals. Tot ik op een ochtend door de buurt liep en een juf bij de tramhalte bezig zag om een hele klas in het gareel te houden. Duidelijk op pad naar Artis of museum. Ze gilde de hele straat bij elkaar om de kinderen georganiseerd te laten oversteken en in een rijtje klaar te zetten om snel in te kunnen stappen. Het gegil veroorzaakte niet minder maar méér onrust. De braafste kinderen gingen anderen die wat nonchalanter reageerden op de juf vooruit duwen, ze gingen tegen elkaar schreeuwen, sommigen gingen terugduwen en het werd heel gedoe met sjorren en trekken. Tot de tram eraan kwam en kinderen uit zichzelf op de tramhalte gingen staan, wachtten tot de tram stilstond en naar binnen stapten, hun gillende juf negerend. “Akkoord”, zei ik bij een volgend overleg, “jullie je zin. Die vierde regel houden we erbij onder de voorwaarde dat alle regels óók voor de volwassenen gelden.”
We zijn twintig jaar verder in de tijd, maar aan die juf van de naschoolse opvang te zien niet in ons pedagogisch handelen. Gisteren woonde ik op natuurspeeltuin Het Woeste Westen in onze wijk – ik ben er sinds kort voorzitter – een lezing bij van dr. Shelly Newstead over vrij spelen, en hoe je als ouder je kind kunt vertrouwen en het niet steeds uit zijn spel moet halen. Ook niet als ze “niksen”. Ze kijkt als een soort antropoloog naar kinderen. Natuurlijk is vrij spelen met takken, water, hout, messen, hamers, spijkers, touw goed voor de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen, hun hersenen, hun evenwicht, hun ogen, hun vaardigheden noem het maar. Maar ze is streng: “Dat is in termen van opbrengsten naar kinderspel kijken. Probeer er naar te kijken wat het voor hen betekent: ze zitten snel helemaal in een flow. Je ziet dat ze continu nieuwe dingen bedenken, nieuwe spelletjes, nieuwe uitdagingen. Ze zijn volledig zich zelf, in hun wereld.”
In het nagesprek gaven ouders aan het lastig te vinden om hun kinderen risico’s te zien nemen, op een hoge klimrek klimmen, of vuurtje stoken. Shelly stelde gerust: kinderen nemen geen grotere risico’s dan ze zelf aan kunnen. Tenzij ze door druk van andere kinderen daartoe worden aangezet. Grijp dan niet in, maar vraag hooguit terloops of het kind zich nog comfortabel voelt: ‘Alles goed daar?’
Wat het meest opviel aan alle filmpjes van Shelly was dat pesten volkomen afwezig lijkt. Op de talloze filmpjes die de Belgische architect Francs Alÿs – recent in het Eye te zien – van spelende kinderen over de hele wereld maakte, ook in vluchtelingenkampen, hetzelfde beeld. Dat hadden we op het Woeste Westen zelf ook al geconstateerd na veel observaties door stagiaires. Kinderen spelen soms alleen, soms samen. Of even alleen, en dan weer samen. En dan helpen ze elkaar. Pas als er schaarste is, aan ruimte, aan spelmateriaal, aan vrijheid, en als volwassenen de zaak onder druk zetten door van alles wedstrijdjes maken, lijkt het of er op een onzichtbaar knopje wordt gedrukt om de pestkoppen wakker te maken. Pestprotocollen zouden wel eens het bekende paard achter de wagen kunnen zijn. Verander de setting, niet de kinderen, dan komt het waarschijnlijk vanzelf goed.
Ik hoorde tijdens het schrijven van dit stukje Rutger Bregman op de radio over zijn boek De Meeste Mensen Deugen. Hij heeft er heel wat bladzijden en woorden voor nodig om dat te onderbouwen. En natuurlijk zijn er zuurpruimen die betogen dat Bregmans verhaal niet klopt, want dan zouden er geen oorlogen kunnen ontstaan. Kortzichtig: want mensen worden aangestuurd door tal van invloeden, niet anders dan schoolkinderen die opgroeien met gebrek aan ruimte en in een klimaat van competitie. Om mensen die geen puf hebben om Bregmans boek te lezen te helpen: alle mensen deugen, want ze zijn kind geweest. Geef ze de ruimte, observeer ze en leer ervan.
(Kijk ook naar The Lost Adventure of Childhood. Uit 2011, maar nog erg actueel. Op internet te vinden. 45 minuten, taal: Engels. Ik ga op zoek naar een ondertitelde versie.)