Categorie archief: Autonomie

De meeste kinderen deugen

“Daar is dat niet voor, of je gaat er gewóón mee spelen, of je bergt het weer op!” De luide stem van de leidster van de buitenschoolse opvang galmt over het pleintje. Gewoon klinkt als “doe normaal”. Ze kon het even niet hebben, kinderen die een nieuw spelletje hadden bedacht met het spelmateriaal van het buurthuis: pilonnen, van die felgekleurde plastic kegels om een doeltje te maken, een zachte plastic bal en slappe plastic hockeysticks. Slappe hap dus, dat moet spannender kunnen. Eén kind zwiepte een pilon met een stick de lucht in waarna de anderen die moesten zien op te vangen met hún stick. De leidster deed mij denken aan de juffen van het kinderdagverblijf van mijn zoon, vijfentwintig jaar geleden. Bij mooi weer zat het hele spul buiten, zoon braaf in de zandbak. ‘Waar is de bal?’, vroeg ik dan pesterig aan de meiden die op het randje van de zandbak met elkaar zaten te kleppen. ‘Welke bal?’ ‘Nou, dé bal, om mee te spelen.’ ‘Dat doen we hier niet, want die gaat over het hek over op het dak.’ ‘Zonde hoor, want hij houdt erg van spelen met een bal’, en ik wees op zoonlief. ‘Jammer dan’, was de reactie. Hij mocht gelukkig wel onbekommerd met zand en modder kliederen.

Dat hield allemaal op toen hij naar school ging. Het onbekommerde verdween ondanks dat juf Lies in groep 1 en 2 een echte moederlijke kleuterjuf was met een schoot die breed genoeg was voor twee hummels tegelijk, als het moest. Maar de ijzeren regelmaat van een gereguleerd leven deed onomkeerbaar zijn intree in zijn leven.

Veel later bedachten we in ons stadsdeel – waar ik inmiddels wethouder was  geworden – een aantal pedagogische leefregels voor álle activiteiten met jonge jeugd: onderwijs, welzijnswerk, naschoolse opvang, sport. Samen hadden de pedagogen er vier bedacht: ‘iedereen hoort erbij’, ‘je zorgt voor elkaar’, ‘je zorgt voor je omgeving’, én ‘je gedraagt je’. Positief geformuleerd, dus zonder nieten: geen frisdrank naast het toetsenbord, niet rennen in de gang, niet gooien met schooltassen…  Dat hadden ze afgekeken op een werkbezoek aan scholen in London. Nou ja: de eerste drie regels kwamen uit London. De laatste was hun eigen bedenksel. Daar kwam alles in mij tegen in opstand. Draaide het toch weer uit op korthouden. Een patstelling was het gevolg: de wethouder tegenover de professionals. Tot ik op een ochtend door de buurt liep en een juf bij de tramhalte bezig zag om een hele klas in het gareel te houden. Duidelijk op pad naar Artis of museum. Ze gilde de hele straat bij elkaar om de kinderen georganiseerd te laten oversteken en in een rijtje klaar te zetten om snel in te kunnen stappen. Het gegil veroorzaakte niet minder maar méér onrust. De braafste kinderen gingen anderen die wat nonchalanter reageerden op de juf vooruit duwen, ze gingen tegen elkaar schreeuwen, sommigen gingen terugduwen en het werd heel gedoe met sjorren en trekken. Tot de tram eraan kwam en kinderen uit zichzelf op de tramhalte gingen staan, wachtten tot de tram stilstond en naar binnen stapten, hun gillende juf negerend. “Akkoord”, zei ik bij een volgend overleg, “jullie je zin. Die vierde regel houden we erbij onder de voorwaarde dat alle regels óók voor de volwassenen gelden.”

We zijn twintig jaar verder in de tijd, maar aan die juf van de naschoolse opvang te zien niet in ons pedagogisch handelen. Gisteren woonde ik op natuurspeeltuin Het Woeste Westen in onze wijk – ik ben er sinds kort voorzitter – een lezing bij van dr. Shelly Newstead over vrij spelen, en hoe je als ouder je kind kunt vertrouwen en het niet steeds uit zijn spel moet halen. Ook niet als ze “niksen”. Ze kijkt als een soort antropoloog naar kinderen. Natuurlijk is vrij spelen met takken, water, hout, messen, hamers, spijkers, touw goed voor de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen, hun hersenen, hun evenwicht, hun ogen, hun vaardigheden noem het maar. Maar ze is streng: “Dat is in termen van opbrengsten naar kinderspel kijken. Probeer er naar te kijken wat het voor hen betekent: ze zitten snel helemaal in een flow. Je ziet dat ze continu nieuwe dingen bedenken, nieuwe spelletjes, nieuwe uitdagingen. Ze zijn volledig zich zelf, in hun wereld.”

In het nagesprek gaven ouders aan het lastig te vinden om hun kinderen risico’s te zien nemen, op een hoge klimrek klimmen, of vuurtje stoken. Shelly stelde gerust: kinderen nemen geen grotere risico’s dan ze zelf aan kunnen. Tenzij ze door druk van andere kinderen daartoe worden aangezet. Grijp dan niet in, maar vraag hooguit terloops of het kind zich nog comfortabel voelt: ‘Alles goed daar?’

Wat het meest opviel aan alle filmpjes van Shelly was dat pesten volkomen afwezig lijkt. Op de talloze filmpjes die de Belgische architect Francs Alÿs – recent in het Eye te zien – van spelende kinderen over de hele wereld maakte, ook in vluchtelingenkampen, hetzelfde beeld. Dat hadden we op het Woeste Westen zelf ook al geconstateerd na veel observaties door stagiaires. Kinderen spelen soms alleen, soms samen. Of even alleen, en dan weer samen. En dan helpen ze elkaar. Pas als er schaarste is, aan ruimte, aan spelmateriaal, aan vrijheid, en als volwassenen de zaak onder druk zetten door van alles wedstrijdjes maken, lijkt het of er op een onzichtbaar knopje wordt gedrukt om de pestkoppen wakker te maken. Pestprotocollen zouden wel eens het bekende paard achter de wagen kunnen zijn. Verander de setting, niet de kinderen, dan komt het waarschijnlijk vanzelf goed.

Ik hoorde tijdens het schrijven van dit stukje Rutger Bregman op de radio over zijn boek De Meeste Mensen Deugen. Hij heeft er heel wat bladzijden en woorden voor nodig om dat te onderbouwen. En natuurlijk zijn er zuurpruimen die betogen dat Bregmans verhaal niet klopt, want dan zouden er geen oorlogen kunnen ontstaan. Kortzichtig: want mensen worden aangestuurd door tal van invloeden, niet anders dan schoolkinderen die opgroeien met gebrek aan ruimte en in een klimaat van competitie. Om mensen die geen puf hebben om Bregmans boek te lezen te helpen: alle mensen deugen, want ze zijn kind geweest. Geef ze de ruimte, observeer ze en leer ervan.

(Kijk ook naar The Lost Adventure of Childhood. Uit 2011, maar nog erg actueel. Op internet te vinden. 45 minuten, taal: Engels. Ik ga op zoek naar een ondertitelde versie.)  

https://www.woestewesten.nl/.

Achter de kassa van de kringloop

Gisteren ingevallen achter de kassa in de buurtkring-loopwinkel voor een zieke vrijwilliger. Ik stond al in de startblokken voor een andere vrijwilliger die haar heup had gebroken, maar moest nog ingewerkt worden. Als kersverse pensionado had ik immers alle tijd van de wereld? Dat nou ook weer niet, want nog volop in de running als zzp’er, maar gisteren wel lege agenda. Dus kreeg ik spoedcursus “openen” en “sluiten”. En vanaf het moment dat we de deur openden kwam er een weliswaar bescheiden maar gestage stroom van klanten op gang. Geen moment dat er geen klanten zijn, maar voldoende rust om een praatje te maken. De winkel zit in de kelder onder de kerk. Er staan twee beachvlaggen op de stoep zodat voorbijgangers op de winkel geattendeerd worden, maar de meeste klanten weten heel goed dat hier koopjes te halen zijn. Huisraad, kleren, cd’s en lp’s, witgoed, kasten. Van alles wat, maar kleren ‘loopt’ het hardst. Het was een leerzame ervaring. Ik kan het iedereen die wil begrijpen hoe de samenleving in elkaar zit ‘aan de onderkant’ aanraden.

De kassa is het hart van de winkel. Je staat er als een regisseur en kan iedereen verwelkomen en kletspraatjes houden. Kopers zijn een dwarsdoorsnede van de buurt qua leefstijl, maar wel veel mensen met een heel kleine beurs. Studenten die voor een euro literatuur komen kopen, maar ook lp’s. Joan Armatradings Me Myself I. Voor een euro. Lang geleden grijs gedraaid. Alsof het een teken was van onze huisbaas legt de volgende klant De Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan van Milan Kundera voor mij neer op de toonbank. Ook slechts een euro, dat maakt het allemaal nog lichter.

Dan een man die een klein aquarium heeft gespot, maar te weinig geld heeft. Hij moet eerst naar huis om “nog een paar euro uit de kieren van de bank te zoeken”. Vlak voor sluitingstijd is hij terug. Ik vraag hem of het voor vissen is of voor wandelende takken. Nee, er komt een onnavolgbaar verhaal om het om te bouwen om zelf kombucha te maken. Niet te stuiten verhaalt hij van een oude Chinese keizer die 4000 jaar geleden ongeneeslijk ziek was, maar weer herstelde van kombucha. Zoals ook veel andere klanten is hij duidelijk blij met een luisterend oor.

Een Marokkaan koopt 20 baseballpetjes voor elk 20 cent. Ik sla erop aan omdat er vijf prachtige petjes tussen zaten met het mooi geborduurde logo van het stadsdeel waar ik ooit bestuurder was. “Voor mijn kinderen”, zegt hij. Dat heeft ie wel een erg groot gezin! Nee, schatert hij; voor de kinderen in zijn geboorteplaats. In Marokko. “Waar in Marokko?”. Nou, dat kende ik niet hoor. Even aandringen: “Ouarzazate”. Laat ik dat nou wel kennen, ooit bezocht tijdens een studiereis. In de rotsige bergachtige woestijn in het Zuiden toch? “Ja!” De man glundert van oor tot oor en ratelt in half Nederlands, half Marokkaans over wat hij in zijn plaats van herkomst allemaal organiseert voor de kinderen. Zijn heimwee kon je opscheppen.

En dan een gezinnetje, man, vrouw, dreumes in de buggy. Herkomst Oost-Europa schat ik in. Zoals veel klanten ogenschijnlijk goed gekleed, maar als je goed kijkt, zie je sleet, en de vaak weggepoetste vlekken. Ze hebben drie rompertjes voor elk 50 cent. Dat zou anderhalve euro zijn, maar dat hebben ze niet. Portemonnee wordt omgekeerd en met alle kleingeld tellen ze 75 cent voor me neer. Ze proberen te pingelen. Daar beginnen we niet aan is het devies, maar ze hebben mazzel, want op de laatste vrijdag van de maand gaat alle kleding voor 50% weg. Dus dat kost ze 75 cent. Ze kijken stomverbaasd. Ik doe de rompertjes in een zak en geef het ze mee.

De vrouw kijkt bij het weglopen wat dromerig naar de oorsieraden op een rekje naast de kassa. De man kijkt naar haar, dan naar mij. Ik pak de hangers waar haar ogen aan blijven kleven. Doe ze in een zakje en geef het aan hem. Hij geeft het aan haar. Een moeilijk moment: een cadeautje krijgen als je niets hebt, is lastig. Zij knikt naar mij, knikken is nog een groot woord voor zo’n minimale beweging, met een evenmin waarneembare glimlach laat ze het zakje in haar jas glijden. “Dag”.

Beeldtaal (2)

Misschien komen we er in dit tijdperk van het beeld, aangejaagd door social media, achter dat taal, en denken in woorden, zwaar overschat is. Of wellicht beter: dat de kracht van beeldtaal zwaar onderschat is.

In zijn laatste boek Vrouw graaft de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård diep in de biografie van Hitler en verklaart zijn succes niet uit de rijkdom in taal, zijn beruchte speeches, integendeel, maar uit zijn vermogen om de beeldtaal van het militarisme in al zijn facetten te introduceren in het publieke domein om het Duitse volk in tijden van volstrekte armoe, wanhoop en verwarring na de eerste Wereldoorlog weer een houvast voor identiteitsvorming te geven. Vaandels, uniformen, marsen, insignes, vlaggen, parades, marcherende soldaten. Dat werkte. En hoe.

In heel korte tijd ontwikkelde zich in Duitsland een heel nieuwe ideologie, oude kaders gingen ongemerkt overboord. In een paar stappen werd met krachtige beeldtaal een waanzinnige energie opgewekt die niet alleen zorgde voor een economisch wonder, maar tegelijkertijd het fundament legde voor een volstrekt a-historische vernietigingsideologie. In ruim jaar tijd kostte dat 70 miljoen mensen het leven. Zo krachtig kunnen beelden zijn. Mits goed getimed en op een juiste voedingsbodem uitgestort.

Hoger opgeleiden gebruiken taal, woorden, om situaties te beschrijven, te analyseren, doorgronden, om via een rationeel stappenplan tot oplossingen te komen. Taal waar je geen grip op krijgt als je er niet in bent getraind. Deze week zette ik de radio aan en viel midden in een gesprek in volstrekt abstracte taal over doelen, resultaten, verbeteringen, tegenslagen vermengd met nog wat Engels managementjargon zonder dat duidelijk werd waar het over ging. Na tien minuten afgesloten met een “en dan nu terug naar de studio” zonder enige uitleg. Misschien was het over de nieuwe strategie van de nationale zwemploeg, maar voor hetzelfde geld over de marktpositie van KPN.

Het is dus niet verwonderlijk dat mensen met minder training hun eigen waarheid zoeken op facebook. In beelden, filmpjes. En zich laten leiden door de daar gepresenteerde “waarheden”. Vroeger zeiden we dat mensen de verkeerde krant lazen als ze de wereld onveilig vonden. Nu noemen we dat onze “informatiebubble”: je zoekgedrag modelleert je profiel bij Google en Facebook zodat hun zoekmachines razendsnel de informatie die bij jou past van het worldwideweb voor je selecteren en aan je voorschotelen. Ongeacht de betrouwbaarheid ervan. En juist omdat die informatie goed aansluit bij je verwachtingen neemt de geloofwaardigheid ervan enorm toe. Overigens: dit mechanisme trekt zich niets aan van opleidingsniveau. Iedereen laat zich leiden door alle informatie die met zijn of haar wereldbeeld spoort.

Deze week mocht ik een sessie bijwonen van de Belgische publicist Leo Bormans over geluk. Hij schreef het World Book of Happiness. Geen zweverigheid zoals in Happinezz, maar alles stevig onderbouwd met onderzoek wat helpt en wat niet, voor wie geluk nastreeft. Hij voert vooral campagne vóór medemenselijkheid en tegen alles wat over ons uitgestort wordt als gelukkig makend van Happy Meals tot all inclusive vakanties: het misverstand van materialisme.

Hij toonde onder meer een verpletterende hoeveelheid merken en logo’s die alle op een smiley leken. Van Danone tot Nike. Vrolijk stemmende merken omdat ze een glimlach in zich dragen. Die de weg effenen om een product te kopen. Hij liet zien hoe we onbewust worden voorbereid op aankopen, hoe onze ratio daar niets tegenin te brengen heeft. Hoe onze gemakzuchtige brein het altijd wint van ons vermogen tot diepere analyse. Lees ook Ons Feilbare Denken van Daniel Kahneman. Die legt uit dat die analytische manier van denken heel veel energie kost en dat we voor heel veel dagdagelijkse zaken kiezen voor routine, gemakzuchtig en daarmee zelf de val van de onbewuste verleiders wagenwijd openzetten.

We focussen op het beeld. We laten ons leiden door de close ups van de gezichtsuitdrukkingen van rolmodellen in reclames. Gezichten lezen kunnen we erg goed. En daarnaast zijn we graag onderdeel van een groep gelijkgezinden. Zelfs als we ons niet willen conformeren aan mainstream. Ook nonconformisten zoeken het liefst andere nonconformisten op. En passen ons uiterlijk, onze manier van leven aan aan het beeld van gelijkgezinden.

Taal lijkt daarbij meer en meer decor, achtergrondruis. We luisteren heel erg slecht. Beelden kun je niet negeren. Wij maken keuzes op basis van beeld en pikken daarna uit de begeleidende tekst wat ons in ons kraam te pas komt. De rest negeren we. Daarom komt Trump weg met racistische en seksistische uitlatingen. Zijn kiezers kiezen hem vanwege zijn stevige uitstraling, zijn agressieve toon. Boze mensen kiezen een boze man.

Zoals we allemaal ons leven afstemmen op de rolmodellen die we via reclame en magazines krijgen aangereikt, we maken allemaal dezelfde maaltijden uit de Allerhande of uit de kant-en-klare doos van WeFresh. We richten onze huizen en levens in volgens de lifestyle-bladen en machtigen bedrijven om het geld voor aankopen van onze bankrekening te halen.

Over enkele jaren stuurt Zalando ons ongevraagd de schoenen of de broek waar we net aan dachten – zoals bleek uit ons surfgedrag – en Bol.com een koolmonoxide detector nadat we onze zolderkamer op Airb&B te huur hebben gezet. En het aankoopbedrag wordt vast afgeboekt. Handig toch?

Volgende maand verder.

Jurassic Parc in de polder

L

Onze gids, een goede kennis die ons had uitgenodigd, houdt haar badge voor een scanner en een roestbruine poort schuift open. Naast ons zoeft een elektrisch golfkarretje met twee medewerkers in uniform mee naar binnen. We lopen in de richting van enkele gebouwen.

“Vanaf nu mag je niet bellen, niet roken of eten. De dieren zijn gewend aan mensen en als je je hand naar je gezicht brengt, associëren ze dat met eten. Dan willen zij óók eten, maar dat krijgen ze niet. Dus dat geeft stress. We proberen ze te resocialiseren in een groep waar de hoogste in rang eerst eet. Dat proces zou je kunnen verstoren.”

We naderen het quarantaine gebouw: elk dier dat binnenkomt kan ziektes met zich meedragen. Daarna gaan ze naar het resocialiseringsgebouw waar getracht wordt om ze in te passen in een groep met soortgenoten. Aan dit gebouw zitten buitenverblijven van binnenuit bereikbaar; in elke kooi zien we één of twee dieren. Ze zitten meestal stil in elkaar gedoken. Af en toe een schrille kreet.

We zijn op bezoek bij stichting AAP, bij Almere. Ooit gestart in de jaren zestig door een oppasser van Artis die een weesaapje onder zijn hoede nam. Nu een professioneel bedrijf met een jaarbegroting van 9 miljoen, met bijna 90 fulltime medewerkers, terreinen, vrachtauto’s en gebouwen in Nederland en in Spanje.

Alles goed bewaakt, zoals het verblijf van gepensioneerde laboratoriumchimpansees. Bij het begin van de aidsepidemie opzettelijk besmet met HIV voor onderzoek. De chimpansee is genetisch immers vrijwel identiek aan de mens. Dat bleek uiteindelijke een dood spoor, maar wat te doen met de chimps? Euthanasie? Na veel getouwtrek is er hier een verblijf voor ze ingericht. Streng bewaakt met een flinke slotgracht, met stroomdraad en een absoluut verbod om dichtbij te komen.

Op een ander deel van het terrein zijn de verblijven voor de apen die inmiddels weer meer dier zijn geworden en wachten op doorplaatsing naar een reservaat ergens op de wereld. Allemaal dieren die jarenlang verwaarloosd zijn nadat ze geen geschikt huisdier bleken te kunnen worden, of misbruikt zijn in circussen – wie kent niet de kleine familiecircusjes in Frankrijk met een lama en een paar magere kamelen – of opgesloten hebben gezeten in veel te kleine hokken in kleine particuliere dierentuinen. Opvallend veel berberapen die je kunt kopen op de markten in Marokko: toeristen vallen als een blok voor die jonge apenkopjes met hun grote ogen.

Ook blijken er mensen te zijn die proberen prairiehonden, stekelvarkens, zilvervossen, eekhoorns, was- en neusberen als huisdier te houden. Dat domesticeren iets anders is dan een hond een pootje leren geven ontgaat veel van deze dierenliefhebbers.

De relatie tussen mens en dier is complex. Liefde voor dieren is niet genoeg voor een duurzame relatie. Bij Stichting Aap draaien ze het proces weer om: de verkommerde dieren worden met veel liefde weer tot dier gemaakt. Kosten noch moeite worden gespaard. Het rekenmachientje in mijn achterhoofd maakt een ruwe kosten-baten analyse. Bijna 300 dieren worden er in een jaar tijd opgevangen, met een totaalbegroting van 9 miljoen. € 30.000 euro per dier. En natuurlijk: Stichting AAP investeert ook veel in lobbywerk voor goede wetgeving, nationaal en internationaal. Daar worden uiteindelijk veel meer dieren mee gered.

Maar wat gebeurt hier nu eigenlijk? Het heeft iets van tegen de stroom inroeien. Is het werk van Stichting AAP niet ook een misplaatste vorm van dierenliefde? Wat heeft het voor zin om gemankeerde dieren tegen een heel hoge prijs weer enigszins op te knappen? Ze houden dwangneuroses, echt natuurlijk gedrag (her)winnen blijkt een taaie kwestie. Vrij de natuur in is echt onmogelijk. Zou euthanasie in de meeste gevallen geen betere oplossing zijn?

Wat mij opvalt is dat niet alleen onze gids, maar alle medewerkers de dieren altijd met hun naam aanduiden. Het zijn duidelijk personen, individuen voor ze. Dat zegt veel over de manier waarop zij naar de dieren kijken. Is het de hedendaagse variant op de nobele wilde van de Romantiek? Misschien. Maar die Romantiek zet ons wel op een interessant spoor: want de andere kant van de medaille van de nobele wilde is de emancipatie van de onderdrukte. Zijn de dieren bij Stichting AAP autonome wezens, met onvervreemdbare eigen rechten. Zijn zij de voorhoede van een brede dierenemancipatiebeweging. Als je zo naar ze kijkt, wordt euthanasie steeds minder passend.

Zonder dat stichting AAP het zo duidelijk zegt, zou je misschien het stoppen van exploiteren en gevangen houden van wilde dieren kunnen zien als een volgende stap in het grote project van de Verlichting, in plaats van een uit de hand gelopen hobby van een dierenliefhebber. In deze tijden is dat misschien een lichtpuntje dat markeert dat we nog steeds stappen voorwaarts maken.

Het enige dat lijkt te ontbreken is een taal waarin zij zich tot ons kunnen wenden om hun zaak te bepleiten. Maar wie nauw met hen samenwerkt heeft geen taal nodig om te weten wat ze te zeggen hebben. Wel goede advocaten.

Levenskunst

timeVrijdag reisde ik naar de andere kant van het land om een zieke vriendin te bezoeken. Half de vijftig, en al heel lang levend met het zwaard van Damocles boven haar hoofd. Sinds enkele weken echt “uitbehandeld”. In de jaren hiervoor had ze, ondanks haar ziekte, haar leven verder verdiept en verrijkt: op maat van wat zij kon.

Zij was er slecht aan toe, erg benauwd, fluisterend. “Ik ben heel erg moe”, begreep ik, min of meer liplezend. Ik heb even naast haar bed gezeten, haar hand – een handvol botjes – in de mijne. Daarna draaide ze zich op haar zij, trok haar knieën op en ging ze slapen. Haar man en de huisarts bekommerden zich over haar. Ik nam de trein terug. Thuis las ik in een email dat ze was overleden.

Een dag eerder woonde ik in een crematorium in het oosten van het land de afscheidsbijeenkomst bij van de moeder van vrienden. Zo’n warme familie waar de vrienden van de kinderen als vanzelfsprekend in de familie worden opgenomen. Waardoor de ouders een beetje de ouders worden van iedereen.  Op verjaardagen waren ze er altijd bij en van alle vrienden van hun kinderen onthielden ze wat ze deden en wat hun belangstelling had. Zij gaven met veel genoegen en aandacht vorm aan hun leven en daarmee aan dat van anderen.

De afgelopen jaren ging zij steeds meer dementeren, haar man verzorgde haar met heel veel liefde. Toch was dat erg zwaar, maar hij gaf pas op toen zij niet meer sliep en nachten ging ronddwalen in huis. Een maand geleden verhuisde ze naar het verpleeghuis. Zij begreep het, en ook weer niet. De ontreddering was compleet. Na vier weken overleed zij in haar slaap.

Kortom, de dood sloop deze week rond. Mensen gleden weg uit ons leven. Partir c’est mourir un peu, zeggen wij de Fransen na. Dat klopt, maar het omgekeerde klopt niet. Bij een afscheid op het perron of bij de gate op Schiphol, omhels je, zoen je, huil je soms. Als een geliefde of naaste vertrekt, voel je pijn. Die pijn proberen we te verzachten met een knuffel, even aanraken, even huid tegen huid. Je spreekt elkaar bemoedigend toe, en je weet ook dat je elkaar weer gaat zien. Je verlengt het afscheid nog even met een groet vanuit de verte, even zwaaien, dan omkeren. Het leven van alledag roept.

De dood is onherroepelijk. Toen jaren geleden mijn vader overleed, ging ik de zolder opruimen. Ik trof een fietsendrager voor op de trekhaak aan, maar een essentieel onderdeel ontbrak. “Zo even vragen, beneden”, ging er door mijn hoofd. Niet dus.

Als het leven zich terugtrekt is dat onomkeerbaar. Je kunt iemands hand vasthouden, maar dat is tevergeefs. De stervende vertrekt niet; het leven vloeit weg als water in droog zand. Dat we een hele afscheidsmythologie – met reizen naar andere werelden, onder of boven de ons bekende wereld – rond de dood hebben gecreëerd is een poging om onze eigen pijn te verzachten. Het is een soort placebo. En die heb ik nodig want ik voel mij nog altijd vernacheld door het beeld van het eeuwige leven dat mij als kind op de mouw is gespeld. We troosten ons met een ritueel dat op afscheid nemen lijkt. Dat werkt. Zeker bij mensen die van ouderdom sterven. Bij mensen die veel eerder sterven door ziekte wringt het.

“Sterven is doodeenvoudig”, zei René Gude, de filosoof des vaderlands: “Iedereen kan het.” Hij had botkanker en wist dat hij nog beperkte tijd had. Wat niet wegneemt dat het leven met zo’n aangekondigde dood allerminst eenvoudig is. Noch voor degene die met die boodschap moet leren leven, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, noch voor de dierbaren. Coen Verbraak illustreerde dat prachtig in zijn recente reeks interviews met mensen met een aangekondigde dood. Wat opviel was hoe ondanks het verdriet alle geïnterviewden in zekere zin realistisch met hun situatie omgingen. Zonder drama.

Opvallend was ook dat in de interviews de grote maakbaarheidsamenzwering afwezig was. De gezondheidshype en jeugdidealisering die tot diep in de poriën van onze samenleving doorgedrongen is, staat haaks op de natuurlijke orde der dingen. Wat het er voor mensen die “uitbehandeld” zijn niet eenvoudiger op maakt. Sommigen klampen zich vast aan elk experimenteel medicijn. De kosten voor elke maand levensverlenging worden tot achter de komma berekend. En als zorgverzekeraars toch nee verkopen, worden crowdfundingsacties georganiseerd voor tonnen kostende behandelingen in de VS. Een kennis van mij heeft heel zijn pensioen opgesoupeerd aan een experimentele behandeling van zijn partner die niét aansloeg.

Misschien kunnen we beter investeren in onderwijs in levenskunst om de kwaliteit van de hele levensloop zodanig te verbeteren dat mensen zich niet vastklampen aan dure en belastende therapieën om hun zogenaamde bucketlist af te kunnen werken. De stress in het dagelijkse leven duurt daarmee voort tot de laatste seconde.

Bij degenen die mij deze week ontvielen was daar geen sprake van. Zij waren bij uitstek in staat tot een vorm van slow living met een enorme kwaliteit. Hoe verdrietig ook: dat biedt mij troost.