Categorie archief: Armoede

De zegeningen van artikel 23, deel 3 (slot)

Voorgaande weken ging ik dieper in op de splijtzwam die artikel 23 van de Grondwet is. Niet zozeer omdat orthodoxen van islamitische dan wel christelijke huize daardoor alle ruimte hebben voor hun type burgerschapsvorming. Dat zij daarmee hun kinderen meteen een fikse dosis anti-rechtstatelijk dan wel homofoob denken toegediend krijgen, klopt. Die ruimte hebben ze. Maar die zuilen zijn op het totaal tamelijk marginaal (waarmee ik de problemen voor de kinderen daarmee niet wil bagatelliseren). Artikel 23 biedt namelijk ook ruimte om nieuwe scholen te stichten op onderwijskundige grondslagen. Die noemen we ‘algemeen bijzonder’.

Voorbeelden van dat laatste zijn de Vrije Scholen en de Montessorischolen. Die kennen we al heel lang. De laatste jaren zijn veel meer nieuwe scholen gesticht op basis van onderwijskundige opvattingen. Ik noemde vorige week al de Steven Jobsscholen en Iederwijs. Scholen die op het lijf geschreven zijn van de seculiere hogere witte middenklasse. So far so good. Maar er is meer aan de hand. Want tegelijkertijd zie je vanuit die kringen een enorme weerstand tegen de CITO eindtoets: richtinggevend voor het schooladvies voor vervolgonderwijs. Het is al gelukt om de volgorde van de CITO-toets en advies van de leerkracht om te draaien. Dat is een heel belangrijke verandering. CITO komt nu ná het advies van de leerkracht. Dat biedt ruimte voor het betere ellenbogenwerk van ouders die de prestaties van hun kind omhoog praten. Dan is een lagere CITO vervelend, maar het advies blijft overeind. Geen probleem. Aan de andere kan tvan het spectru, gebeurt het omgekeerd. Wat als de CITO hoger uitvalt? Dan mogen ouders vragen het advies bij te stellen. Toch zijn er amper ouders die dat doen. Dat vergt namelijk nogal wat assertiviteit. Want je moet beschikken over voldoende lef om de leerkrachten, dat zijn immers de professionals, te weerspreken. Nogal een opgave voor laagopgeleide ouders.

Deze tendens is geen toeval, of gevolg van beleid op basis van onderzoek, integendeel, het komt voort uit een lobby van hoger opgeleide ouders die de objectieve toets willen omzeilen om hun kinderen toch naar een zo hoog mogelijk type school te krijgen. Het is een symptoom van de toenemende sociale tweedeling. Het welbegrepen eigen belang van de bovenliggende klasse bij eigen unieke onderwijsconcepten, of die nu wel of niet bewust andere leefstijlen afstoten, versterkt zo – via het onderwijs – de segregatie in de samenleving. Want praktisch alle ‘algemeen bijzondere scholen’ zijn hagelwit. Ook dat is geen toeval maar gevolg van elkaar uitsluitende leefstijlen. En dat trekt door in het onderscheid tussen hoger- en lager opgeleid. Want bij kinderen van hoogopgeleide ouders zien we veel overadvisering (advies ligt hoger dan CITO aangeeft). Ons basisonderwijs schift dus als zure melk waardoor kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders nooit meer samen onderwijs volgen. Niet voor de basisschool, niet op de basisschool en niet na de basisschool. Kinderen die van huis uit minder meekrijgen, kunnen niet meer meeliften op het sociaal kapitaal van andere kinderen. En leerkrachten staan voor de opgave om een volle klas kinderen die van thuis geen of amper ondersteuning mee krijgen onderwijs te geven. ga er maar aan staan.

Al met al nemen de maatschappelijke kansen van kinderen van laagopgeleide ouders in onze zogenaamde meritocratie – waar je kennis en kunde bepalend zouden moeten zijn voor je maatschappelijke kansen – af. Die méritocratie is feitelijk failliet. Inkomen en opleiding van ouders bepalen die kansen, of het ontbreken daarvan. Kinderen van laagopgeleide ouders stromen naar vmbo en kinderen van hoogopgeleide ouders naar vwo. Kinderen van mbo’ers gaan naar mbo. Etcetera.

En we winden er doekje voor het bloeden om door niet langer te spreken over lager– en hoger opgeleid maar van praktisch en theoretisch opgeleid. Want “je hoeft je helemaal niet te schamen voor een beroepsopleiding”. Nee, dat hoeft ook niet, sterker nog: we hebben goed opgeleide ambachtslieden hard nodig, maar feit is wel dat theoretisch opgeleiden toch substantieel meer verdienen later. Het onderwijs is al lang niet meer de emanciperende springplank, juist voor wie van huis uit minder meekrijgt. De actuele documentaire Klassen toont dat scherp aan.

Leefstijl, en opleiding, is dus meer dan ooit bepalend voor de schoolkeuze. Ouders kiezen met de voeten, voor een school waar ze zich thuis voelen. Voor elke smaak wat wils. De optelsom van deze ontwikkelingen, door enkele publicisten nog geprezen als het fundament onder onze pluralistische samenleving, is dat kinderen van verschillende leefstijlen elkaar nooit ontmoeten, zoals dat bij mijn kinderen twintig jaar geleden op de gemengde buurtschool nog wel het geval was. Terwijl al die leerlingen in de nabije toekomst de burgers zijn van onze steden die de samenleving moeten dragen.

Artikel 23 is dan ook bij uitstek een katalysator voor het ontstaan van bubbles: voor de toekomst van onze steden een veel grotere splijtzwam dan de vrijheid van burgerschapsvorming binnen de refo- en islamitische zuil. Politici die met veel ketelmuziek focussen op dat – relatief kleine – effect, zien het veel grotere effect over het hoofd. Sterker: ik denk dat ze liever de andere kant opkijken dan dat segregerende effect te onderkennen. Immers: het zijn hun eigen achterbannen die deze onverwachte voordelen van artikel 23 hebben ontdekt en in toenemende mate omarmen.

De orthodoxen kunnen de toekomst dan ook met een gerust hart tegemoet zien. Van links tot rechts is niemand gebaat bij afschaffing van artikel 23 naarmate onderwijsconcepten steeds gemakkelijker als grondslag voor het stichten van scholen ingezet kunnen worden. Met dank aan Abraham Kuyper, niet voor niets wel de eerste populistische politicus genoemd die toen al heel knap al polderend de rijksfinanciering voor christelijke scholen binnen harkte in ruil voor het vrouwenkiesrecht.

Achter de kassa van de kringloop

Gisteren ingevallen achter de kassa in de buurtkring-loopwinkel voor een zieke vrijwilliger. Ik stond al in de startblokken voor een andere vrijwilliger die haar heup had gebroken, maar moest nog ingewerkt worden. Als kersverse pensionado had ik immers alle tijd van de wereld? Dat nou ook weer niet, want nog volop in de running als zzp’er, maar gisteren wel lege agenda. Dus kreeg ik spoedcursus “openen” en “sluiten”. En vanaf het moment dat we de deur openden kwam er een weliswaar bescheiden maar gestage stroom van klanten op gang. Geen moment dat er geen klanten zijn, maar voldoende rust om een praatje te maken. De winkel zit in de kelder onder de kerk. Er staan twee beachvlaggen op de stoep zodat voorbijgangers op de winkel geattendeerd worden, maar de meeste klanten weten heel goed dat hier koopjes te halen zijn. Huisraad, kleren, cd’s en lp’s, witgoed, kasten. Van alles wat, maar kleren ‘loopt’ het hardst. Het was een leerzame ervaring. Ik kan het iedereen die wil begrijpen hoe de samenleving in elkaar zit ‘aan de onderkant’ aanraden.

De kassa is het hart van de winkel. Je staat er als een regisseur en kan iedereen verwelkomen en kletspraatjes houden. Kopers zijn een dwarsdoorsnede van de buurt qua leefstijl, maar wel veel mensen met een heel kleine beurs. Studenten die voor een euro literatuur komen kopen, maar ook lp’s. Joan Armatradings Me Myself I. Voor een euro. Lang geleden grijs gedraaid. Alsof het een teken was van onze huisbaas legt de volgende klant De Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan van Milan Kundera voor mij neer op de toonbank. Ook slechts een euro, dat maakt het allemaal nog lichter.

Dan een man die een klein aquarium heeft gespot, maar te weinig geld heeft. Hij moet eerst naar huis om “nog een paar euro uit de kieren van de bank te zoeken”. Vlak voor sluitingstijd is hij terug. Ik vraag hem of het voor vissen is of voor wandelende takken. Nee, er komt een onnavolgbaar verhaal om het om te bouwen om zelf kombucha te maken. Niet te stuiten verhaalt hij van een oude Chinese keizer die 4000 jaar geleden ongeneeslijk ziek was, maar weer herstelde van kombucha. Zoals ook veel andere klanten is hij duidelijk blij met een luisterend oor.

Een Marokkaan koopt 20 baseballpetjes voor elk 20 cent. Ik sla erop aan omdat er vijf prachtige petjes tussen zaten met het mooi geborduurde logo van het stadsdeel waar ik ooit bestuurder was. “Voor mijn kinderen”, zegt hij. Dat heeft ie wel een erg groot gezin! Nee, schatert hij; voor de kinderen in zijn geboorteplaats. In Marokko. “Waar in Marokko?”. Nou, dat kende ik niet hoor. Even aandringen: “Ouarzazate”. Laat ik dat nou wel kennen, ooit bezocht tijdens een studiereis. In de rotsige bergachtige woestijn in het Zuiden toch? “Ja!” De man glundert van oor tot oor en ratelt in half Nederlands, half Marokkaans over wat hij in zijn plaats van herkomst allemaal organiseert voor de kinderen. Zijn heimwee kon je opscheppen.

En dan een gezinnetje, man, vrouw, dreumes in de buggy. Herkomst Oost-Europa schat ik in. Zoals veel klanten ogenschijnlijk goed gekleed, maar als je goed kijkt, zie je sleet, en de vaak weggepoetste vlekken. Ze hebben drie rompertjes voor elk 50 cent. Dat zou anderhalve euro zijn, maar dat hebben ze niet. Portemonnee wordt omgekeerd en met alle kleingeld tellen ze 75 cent voor me neer. Ze proberen te pingelen. Daar beginnen we niet aan is het devies, maar ze hebben mazzel, want op de laatste vrijdag van de maand gaat alle kleding voor 50% weg. Dus dat kost ze 75 cent. Ze kijken stomverbaasd. Ik doe de rompertjes in een zak en geef het ze mee.

De vrouw kijkt bij het weglopen wat dromerig naar de oorsieraden op een rekje naast de kassa. De man kijkt naar haar, dan naar mij. Ik pak de hangers waar haar ogen aan blijven kleven. Doe ze in een zakje en geef het aan hem. Hij geeft het aan haar. Een moeilijk moment: een cadeautje krijgen als je niets hebt, is lastig. Zij knikt naar mij, knikken is nog een groot woord voor zo’n minimale beweging, met een evenmin waarneembare glimlach laat ze het zakje in haar jas glijden. “Dag”.

Dikke middelvinger

“Mijn moeder knikte ja en amen tegen de maatschappelijk werkster, maar zodra die haar hielen had gelicht…. Het is dat we toen nog niet het gebaar van de opgestoken middelvinger kenden…”. Lucie Kessens, opgegroeid in de jaren zestig als enig normaal begaafd kind in een gezin van zwak begaafde ouders en broers en zusjes, licht een tip van de sluier op over falende hulpverlening in een zogenaamde Woonschool.

“Mijn vader werd in de buurt een beetje met de nek aangekeken: hij had werk en hij was ook niet zo fors gebouwd, hij was geen vechtersbaas, dus hij verzette zich niet als de buren hem weer een oor aannaaiden.”

Het boek De Woonschool van Christel Jansen beschrijft dit beschavingsexperiment. Terwijl de vooroorlogse verbeteringswijken al lang gesloten waren, startten enkele gemeenten begin jaren zestig opnieuw: met verhuispremies werden zwakke gezinnen – “onmaatschappelijken”- verleid naar een buurtje met nieuwbouwwoningen. Ruim zestig gezinnen bij elkaar. Vol idealen ging het maatschappelijk werk aan de slag: lekker handig: iedereen zo dicht bij elkaar.

Binnen vijf jaar was duidelijk: dit werkt niet. Er was geen doorstroming, de bewoners behielden hun uitkering en beunden overal zwart bij. Kinderen werden, verwaarloosd, mishandeld, misbruikt. Als de schulden uit de hand liep greep het maatschappelijk werk in. Meestal door schulden te saneren.

“Als iemand uit een hogere sociale klasse jou gaat vertellen hoe je moet leven, dan doe je dat juist niet.” Lucie is te gast bij het project De Lange Adem in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam. Wim Brands interviewt haar over haar jeugd in De Woonschool. Vragen uit de zaal: neemt zij het haar ouders kwalijk dat ze haar – en haar broertjes en zusjes – verwaarloosden, of konden ze het gewoon niet aan? Lucie is duidelijk: zij neemt het hen kwalijk: “Ze wilden gewoon weg niet, ze wilden hun leventje leiden in de marge, geen enkele ambitie.”

“Of was het onmacht?”, klinkt het uit de zaal. Als ze zwakbegaafd waren, dan konden ze het misschien ook gewoonweg niet. Lucie houdt vol: ze wilden het ook niet. Het antwoord blijft een beetje in de lucht hangen.

Kun je mensen – met een verstandelijke beperking – in een achterstandssituatie het verwijt maken dat ze niet willen? Voor je het weet beland je in het neo-liberale kamp die alle succes en falen op het individu projecteert.

Lucie vind dat de hulpverleners de verkeerde insteek kozen: proberen de financiën op orde te brengen, maar geen enkel wezenlijk contact. Ook niet met de kinderen. Juist niet. En dat steekt haar, nog steeds. “Doorbreek de cirkel: focus je op de kinderen.”

En laat de ouders in hun sop gaar koken zie je haar denken.

Diezelfde middag was er een debat in Schalkwijk in Haarlem over jeugdwerkeloosheid. Geen buurtje met zestig gezinnen, maar een wijk met 35.000 mensen waarvan een belangrijk deel werkloos. En dus ook de jongeren. Tweemaal zoveel dan gemiddeld in Haarlem.

Dezelfde thema’s die Lucie aan de orde stelde kwamen aan bod. Discriminatie op de arbeidsmarkt: de jongeren verschuilden zich achter dat argument. Solliciteerden ze dan wel? Werden ze vaak afgewezen? Nee, ze solliciteerden niet, en ja: ze wisten vooraf dat ze zouden worden afgewezen.

De jongeren komen vaak uit gezinnen op of onder de armoede grens. Cruciaal is het gebrek aan netwerk buiten de eigen kring, gebrek aan kennis over passende omgangsvormen. En dat alles verzwaard door uitsluitingsmechanismen in een samenleving waar afkomst er beslist toe doet, zowel in positieve als negatieve zin.

Inmiddels zijn er sociale wijkteams, en teams van het Centrum voor Jeugd en Gezin in de wijk actief. Hoe kunnen zij het verschil maken? Hoe kunnen we voorkomen dat we met een verhulde vorm van Woonschool bezig zijn? Gaan we de financiën redderen, voorkomen dat gezinnen door het ijs zakken? Of moeten we niet aan dode paarden trekken en al onze energie op de kinderen richten?

Ik ben er nog niet uit. Want kinderen hebben goede ouders nodig. Maar wat als die ouders onmachtig zijn?

Lucie vertelde dat zij niet uit huis geplaatst had willen worden, ook al was het er niet fijn. Haar pleidooi is simpel: zorg voor meer steun om het gezin heen, een vertrouwenspersoon zoals de moeder van een vriendinnetje waar ze kon zien hoe het wel kon, waar ze aandacht kreeg, waar het huis schoon was, waar ze af kon kijken hoe mensen op een fijne manier met elkaar om gingen.

In de directe omgeving van het gezin van dit soort steunpilaren organiseren, misschien hen zelfs een onkostenvergoeding geven als ze de opvoeding gedeeltelijk “overnemen”, zou wel eens veel meer resultaat kunnen opleveren dan ouders proberen te leren hoe het moet.

De situatie van deze kinderen is niet minder nijpend dan die van Lucie veertig jaar terug, ook al zijn hun kleren niet stuk, stinken zij niet en zijn hun haar geen ongewassen klittenbollen. Misschien maakt dat het nog wel ingewikkelder: armoede en achterstand is niet meer zichtbaar. Bleekneusjes zijn er niet meer. Maar de risico’s op een vicieuze cirkel van achterstand zijn niet minder.

Laten we leren uit het verleden, voordat de jongeren van nu over veertig jaar een larmoyant verhaal vertellen over hulpverleners die met de beste bedoelingen net de verkeerde dingen deden.