Categorie archief: Achterstand

Achter de kassa van de kringloop

Gisteren ingevallen achter de kassa in de buurtkring-loopwinkel voor een zieke vrijwilliger. Ik stond al in de startblokken voor een andere vrijwilliger die haar heup had gebroken, maar moest nog ingewerkt worden. Als kersverse pensionado had ik immers alle tijd van de wereld? Dat nou ook weer niet, want nog volop in de running als zzp’er, maar gisteren wel lege agenda. Dus kreeg ik spoedcursus “openen” en “sluiten”. En vanaf het moment dat we de deur openden kwam er een weliswaar bescheiden maar gestage stroom van klanten op gang. Geen moment dat er geen klanten zijn, maar voldoende rust om een praatje te maken. De winkel zit in de kelder onder de kerk. Er staan twee beachvlaggen op de stoep zodat voorbijgangers op de winkel geattendeerd worden, maar de meeste klanten weten heel goed dat hier koopjes te halen zijn. Huisraad, kleren, cd’s en lp’s, witgoed, kasten. Van alles wat, maar kleren ‘loopt’ het hardst. Het was een leerzame ervaring. Ik kan het iedereen die wil begrijpen hoe de samenleving in elkaar zit ‘aan de onderkant’ aanraden.

De kassa is het hart van de winkel. Je staat er als een regisseur en kan iedereen verwelkomen en kletspraatjes houden. Kopers zijn een dwarsdoorsnede van de buurt qua leefstijl, maar wel veel mensen met een heel kleine beurs. Studenten die voor een euro literatuur komen kopen, maar ook lp’s. Joan Armatradings Me Myself I. Voor een euro. Lang geleden grijs gedraaid. Alsof het een teken was van onze huisbaas legt de volgende klant De Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan van Milan Kundera voor mij neer op de toonbank. Ook slechts een euro, dat maakt het allemaal nog lichter.

Dan een man die een klein aquarium heeft gespot, maar te weinig geld heeft. Hij moet eerst naar huis om “nog een paar euro uit de kieren van de bank te zoeken”. Vlak voor sluitingstijd is hij terug. Ik vraag hem of het voor vissen is of voor wandelende takken. Nee, er komt een onnavolgbaar verhaal om het om te bouwen om zelf kombucha te maken. Niet te stuiten verhaalt hij van een oude Chinese keizer die 4000 jaar geleden ongeneeslijk ziek was, maar weer herstelde van kombucha. Zoals ook veel andere klanten is hij duidelijk blij met een luisterend oor.

Een Marokkaan koopt 20 baseballpetjes voor elk 20 cent. Ik sla erop aan omdat er vijf prachtige petjes tussen zaten met het mooi geborduurde logo van het stadsdeel waar ik ooit bestuurder was. “Voor mijn kinderen”, zegt hij. Dat heeft ie wel een erg groot gezin! Nee, schatert hij; voor de kinderen in zijn geboorteplaats. In Marokko. “Waar in Marokko?”. Nou, dat kende ik niet hoor. Even aandringen: “Ouarzazate”. Laat ik dat nou wel kennen, ooit bezocht tijdens een studiereis. In de rotsige bergachtige woestijn in het Zuiden toch? “Ja!” De man glundert van oor tot oor en ratelt in half Nederlands, half Marokkaans over wat hij in zijn plaats van herkomst allemaal organiseert voor de kinderen. Zijn heimwee kon je opscheppen.

En dan een gezinnetje, man, vrouw, dreumes in de buggy. Herkomst Oost-Europa schat ik in. Zoals veel klanten ogenschijnlijk goed gekleed, maar als je goed kijkt, zie je sleet, en de vaak weggepoetste vlekken. Ze hebben drie rompertjes voor elk 50 cent. Dat zou anderhalve euro zijn, maar dat hebben ze niet. Portemonnee wordt omgekeerd en met alle kleingeld tellen ze 75 cent voor me neer. Ze proberen te pingelen. Daar beginnen we niet aan is het devies, maar ze hebben mazzel, want op de laatste vrijdag van de maand gaat alle kleding voor 50% weg. Dus dat kost ze 75 cent. Ze kijken stomverbaasd. Ik doe de rompertjes in een zak en geef het ze mee.

De vrouw kijkt bij het weglopen wat dromerig naar de oorsieraden op een rekje naast de kassa. De man kijkt naar haar, dan naar mij. Ik pak de hangers waar haar ogen aan blijven kleven. Doe ze in een zakje en geef het aan hem. Hij geeft het aan haar. Een moeilijk moment: een cadeautje krijgen als je niets hebt, is lastig. Zij knikt naar mij, knikken is nog een groot woord voor zo’n minimale beweging, met een evenmin waarneembare glimlach laat ze het zakje in haar jas glijden. “Dag”.

Hoe verder na Keulen

Zelden was een spreekwoord meer op zijn plaats dan nu. We keken elkaar aan of we het in Keulen hoorden donderen. Ontkenning, ongeloof. En schoorvoetend acceptatie. Maar met pijn. Om de beschamende gebeurtenisseprotest keulen januari 2016n. En om te moeten toegeven dat de tegenstanders van de grote instroom van vluchtelingen een punt hadden gehad. Dat is één ding. Heel iets anders is met lege handen komen te staan tegenover de kwaadaardige haat en racisme van een deel van de tegenstanders. Wat nu?

Het valt niet te ontkennen dat enkele tientallen Syrische vluchtelingen in Keulen op oudjaarsavond vrouwen hebben aangerand, verkracht en bestolen. Bizar. Dat mensen door ontreddering en traumatische ervaringen ontsporen is denkbaar. Dat lijkt hier niet aan de orde te zijn. Maar wat is er dan gebeurd? Hoe kan het dat gasten – wat dat zijn vluchtelingen per definitie – in de hand spugen die hen verwelkomt? Is Europa, is Duitsland, voor hen het mythische paradijs? Lijden de vluchtelingen aan zinsbegoocheling? Mogelijk hebben ze jarenlang hun dromen geprojecteerd op een beeld van het vrije westen dat helemaal niet bestaat. En zijn wij – de gutmenschen – ons daar niet bewust van geweest. Hebben we de berichten over de aanrandingen tijdens de Arabische Lente op  het Tahrirplein verdrongen. Hoe om te gaan met ontluisterend gedrag van mensen die vluchten voor meedogenloze dictators, of er tegen in opstand komen. In onze ogen paradoxaal gedrag dat niet past in het beeld van mensen die niet alleen rechtvaardigheid zoeken maar waarschijnlijk zelf ook nastreven. Hoe moeten we dit duiden?

Iedereen lijkt lamgeslagen. Dit is uiteraard koren op de molen van Pegida en aanverwanten. Fort Europa haalt alle bruggen op, de luiken gaan dicht en de Europese droom bladdert af. Een verdere polarisatie van de samenleving lijkt onontkoombaar.

Ik zou ook een andere kant op kunnen kijken, wachten tot het overgaat. Ik hoef hier helemaal niets over te schrijven. Niet aanraken is de meest veilige optie. Maar juist door erover te schrijven en nadenken en te delen met anderen helpt het mij om een positie te bepalen. Vroeg of laat krijgen we er in het welzijnswerk mee te maken. Een gepolariseerde samenleving is wel het laatste dat we kunnen gebruiken. Dan weet ik wel wie de rekening betaalt: de meest kwetsbaren. De groep waar wij ons voor inspannen.

Misschien is het vreselijk naïef, maar ik draai de kwestie liever om: kan Keulen ook iets positiefs teweeg brengen? En zo ja wat dan. Om te beginnen zal het progressieve kamp er niet onderuit kunnen te erkennen dat ze naïef is geweest. Dat is een pijnlijk proces. Ik zie nu al hoe hier en daar ingewikkelde redeneringen het schip in het midden trachten te houden: eerst maar eens achterhalen wat er echt gebeurd is en niet te snel conclusies trekken. Dat lijkt mij een hopeloze strategie. Dan maar door de zure appel heen bijten en de knuffelkoers bijstellen.

Natuurlijk wil ik ook graag weten wat er precies is gebeurd, en vooral wat de drijfveren van de daders zijn geweest. Daar kan een sleutel voor een volgende stap liggen. Ik kan er van alles bij bedenken: ontremd gedrag door drankmisbruik door mannen die daar mogelijk niet aan gewend zijn, opvang in veel te grote groepen met maandenlange seksuele onthouding, uitzichtloosheid, frustratie, de dynamiek van de groep zoals Canetti dat beschreef. Waar het individu oplost in de massa. Dan ontstaan er risico’s. Gevangenisdirecteuren weten daar over mee te praten.

Maar dan nog: hoe kan het dat er dan geen corrigerend mechanisme in de groep ontstaat? Brengt generaties lang wonen in een dictatuur met zich mee dat mensen morele waarden niet verinnerlijken en alleen reageren op door anderen gestelde grenzen? Gaat er daarom bij geen van de betrokkenen een waarschuwingsbelletje rinkelen als het uit de hand gaat lopen? Of is de minderwaardigheid van de vrouw voor een deel van de vluchtelingen niet zo onlosmakelijk verbonden met de waarde van rechtvaardigheid als voor ons?

Blijkbaar, en het vergt enige lenigheid van geest, maar dat is bij ons ook niet altijd zo geweest. De tien geboden stellen de vrouw gelijk aan eigendom zoals het vee: “Gij zult niet begeren uws naasten vrouw, […] noch zijn os, noch zijn ezel […].” Ondanks dat het gaat om waarden van een vierduizend jaar oude agrarische samenleving, werden die waarden nog niet zo heel lang geleden wekelijks in de hoofden van een meerderheid van de Nederlanders geprent.

En laten we niet vergeten dat aanranding en huiselijk geweld nog veel korter geleden geen issue was. Verkrachting bínnen het huwelijk gold als een contradictio in terminis. Wat zich tussen echtgenoten afspeelde, daar bleef de samenleving buiten. Pas in 1991 (!) is verkrachting binnen het huwelijk strafbaar gesteld.

Minachting voor de vrouw is ons dus niet vreemd. Nog steeds niet. “Daar moet een piemel in”, scandeerden notabene de haatzaaiers in Steenbergen.

Dat betekent dat we fors moeten inzetten op de integratie van nieuwkomers, en op een heel andere manier dan hen een verklaring laten ondertekenen dat zij zich committeren aan onze normen en waarden. Dat lijkt meer op een wurgcontract met veel kleine lettertjes.

Als we serieus aan de slag willen met de integratie van deze instroom van nieuwkomers betekent dat dat we naast huisvesting, werk en onderwijs heel intensief onze waarden moet gaan overbrengen. Want de instroom stoppen is om allerlei redenen onhaalbaar, zelfs als je dat zou willen. Dat brengt voor- en tegenstanders bij elkaar. En daar zit de kans.

Om waarden, en daaruit voortvloeiende normen, over te kunnen dragen moeten we ze eerst gaan benoemen en beschrijven. Dat kan een interessante exercitie worden. Is zelfbepaling – je eigen keuzes maken – een particuliere aangelegenheid achter de voordeur, of mogen ouders hun opgroeiende kinderen niet belemmeren bij keuzes voor opleiding, partner, werk? Wat te denken van mannen die hun vrouwen verbieden een opleiding te volgen, te werken. Hoe verdelen partners de zorg voor de kinderen? Uiteraard, allemaal particuliere keuzes waar de overheid of de samenleving niets mee te maken hebben, maar mogen ouders hun kinderen, of partners elkaar daarin beperken? Hoe leggen we hier en nu de Rechten van de Mens uit?

Ik zie het wel voor mij om met de hedendaagse media daarover een brede maatschappelijke discussie te voeren. We zullen het niet eens worden, maar het proces is al een belangrijke stap in de richting. Geen nationale IQ quiz, maar een nationale Mensenrechtenquiz. Met apps over Kinderrechten, Vrouwenrechten.

Vanuit welke politieke invalshoek bekeken en met welke middelen dan ook: inburgeren heeft nu de hoogste urgentie. Dat hebben die honderden, duizenden vrijwilligers die al aan de slag zijn overigens al heel goed begrepen.

De macht over het vuur

vuurwerkDe eerste minuten na middernacht floten, knalden en knetterden vuurpijlen, romeinse kaarsen, bloemfonteinen, 1000-klappers en hoe het allemaal mag heten om ons heen. Van de dip in de verkoop was bij ons weinig te merken. Braver geworden in de loop der jaren en bewuster van milieu beperken we ons zelf al enkele jaren met de vaste groep oudejaarsvierders tot één gezamenlijke vuurpijl waar we strookjes papier met onze individuele wensen op plakken en het zwerk inschieten. Ooit begonnen als lolletje toen de kinderen klein waren, maar inmiddels een vaste traditie, ook nu de kinderen op eigen benen staan en ergens in de stad met vrienden oud-en-nieuw vieren. Het schrijven van de wens bepaalt je even bij het voortschrijden van de tijd en bij de relatieve maakbaarheid van het leven. Zelf hou ik het erg klein. Vaak plakte ik het streven naar betere tijden op de halve marathon op de vuurpijl. Die wens kwam vaak uit; niet in de laatste plaats omdat ik mij ervan bewust was dat iets meer trainen daarbij zou helpen.

Die ene pijl is onze bijdrage aan het jaarlijkse spektakel. En als redelijke mensen kunnen wij ons wel iets voorstellen bij een strakkere regulering van zelf vuurwerk afsteken. Tot het knallen losbarst en die zeventig miljoen de lucht in gaan. Dan zijn wij weer onder de indruk en ervaren we aan den lijve door het verschuiven van de Grote Wijzer dat De Tijd onverbiddelijk één kant op gaat.

Dan beseffen we dat regulering nog heel erg ver weg is. Dit zullen mensen zich niet snel laten afnemen. “Wat zal eerder verdwijnen: Zwarte Piet of vuurwerk?”, vroeg een van ons zich af, uitkijkend over de Kostverlorenvaart waar aan weerszijden een battle woedde van meer, harder, mooier en hoger. Met zo nu en dan een zo zware dreun dat je het voelde trillen in je middenrif. “Zwarte Piet”, schatten we in. Weliswaar met twijfels. Maar dat je daar mensen mee kwetst, zal langzaam als een olievlek over het land uitbreiden. Bij vuurwerk ligt dat anders. Je veroorzaakt overlast, maar dat is nog iets anders dan beledigen en uitsluiten.

De avond voor oudejaarsdag bezocht ik een jongerencentrum in een dorp in de bollenstreek. Geregeld sneakte een paar jongens naar buiten en dan volgden er een paar oorverdovende knallen. Wat drijft hen? Het zijn jongens, en ook meisjes, met een lage opleiding, banen in de tuinbouw, de veiling, Schiphol-Oost waar je vroeg voor op moet, redelijk verdient als je veel uren draait. Maar tegelijkertijd met weinig perspectief. Als je met ze in gesprek gaat draait hun leven om werk, bier, wiet en voetbal. Ze voelen zich in de steek gelaten. Hun dorp is geen zelfstandige gemeente meer, de gemeenteraad zetelt in de centrale dorpskern 5 kilometer verderop. Raadsleden en wethouders komen zelden langs. Een eigen huis is er niet te huur. De jongeren wonen lang thuis waar de spanning vaak te snijden is.

Tegen oud-en-nieuw begint de handel in – illegaal – vuurwerk op gang te komen. De spanning stijgt. Mijn platpsychologische benadering: die spanning moet eruit. Vuurwerk geeft een gevoel van macht. Het heeft te maken met de macht die samen gaat met de beheersing van het vuur. Een dreun in de nacht die het halve dorp opschrikt: dat geeft een kick.

Het resultaat van al die knallen: twee doden en meer dan honderd mensen met blijvend oogletsel. Dus toch maar verbieden? Ik betwijfel of dat gaat lukken. Dat is de benadering van de hoogopgeleide beleidsmaker die de verlokking van de knal, van het vuur, en vooral van het gevoel van macht die het geeft, niet – meer – kent. En risico’s: daar schrikken deze jongeren niet voor terug. Ze hebben niet zo gek veel te verliezen in hun beleving. Letterlijk de lont afsteken van een mortierbom bevestigt hen in hun bestaan. Je telt dan een paar seconden even mee, je doet er toe.

Dus moeten we andere wegen zoeken. Welke gevaren hebben we de afgelopen decennia, of eeuwen onder de knie gekregen, en hoe? Bedrijfsongevallen, verkeersongevallen, infectieziekten, besmettelijke ziekten. Zeep en de aanleg van riolering waren de grote successen in de 19e eeuw. Doordat vroedvrouwen hun handen met zeep gingen wassen daalde de sterfte van kraamvrouwen sterk. Riolering en schoon leidingwater betekende het einde voor dysenterie. Vaccinaties voor difterie, kinkhoest, cholera.

Het verkeer werd in twintig, dertig jaar enorm veel veiliger door gordels, airbags, verkeersdrempels en fietspaden.

Bedrijfsongevallen namen af door helmen, veilige steigers, beschermkappen op zaagmachines en bedieningsknoppen die het onmogelijk maken om met de hand nog even snel een plank langs de cirkelzaag te halen. Elektronica schakelt machines uit als ze overbelast raken.

Kortom: we hebben die veiligheidswinst niet geboekt omdat we zijn gestopt met bevallen, poepen, drinken, zagen, autorijden en fietsen, maar omdat we met technische maatregelen de risicofactoren hebben verminderd of geminimaliseerd. Dat gaat uiteraard niet vanzelf. Stap voor stap hebben we leren begrijpen hoe processen op elkaar inwerken. Dat bacteriën ziektes veroorzaken en hoe die bacteriën reizen van de een naar de ander. Dat poep ziekmakers bevat en daarom niet vermengd mag raken met drinkwater. Dat zeep bacteriën doodt. En dat we daarom handen moeten wassen. Daarom moeten we het fenomeen van vuurwerk veel beter analyseren. Wie doet het, waarom, waar. Als we dat goed doen, kunnen we incentives bedenken om het gebruik van veiligheidsbrillen te bevorderen (vergelijkbaar met gordels en valhelmen). Misschien met een hoger eigen risico bij de zorgverzekering als je geen beschermende maatregelen neemt. Zoals bij buiten de piste skiën.

En vooral: begrijpen we de jongeren wel? Misschien is het veel interessanter om een professionele vuurwerkmaker in te schakelen die met hen een groot vuurwerk inricht.

Verbieden is een bot instrument: het is hoge cultuur die paternalistisch lage cultuur iets afpakt. De grachtengordel tegenover wakker Nederland. De drooglegging in de VS bijna honderd jaar geleden bleek een tegengesteld effect te bewerkstelligen: de illegale handel bloeide enorm op en verschafte de maffia het startkapitaal waar ze nu nog op teren.

Net zo min als Obama erin slaagt om het bezit van vuurwapens te verminderen, op de Autobahn een maximum snelheid ingevoerd kan worden, gaat een vuurwerkverbod hier slagen. Niet omdat het onzin is om het te beteugelen, maar omdat het een culturele strijd gaat worden. Het gaat over macht, over een culturele elite die haar wil oplegt aan een deel van de bevolking dat ver af staat van de macht. Daarom is de tactiek van Pieter Broertjes interessant: wel in stadscentra waar grote groepen mensen samenkomen voor een eindejaarsconcert met afsluitende vuurwerkshow en handhaving daadwerkelijk mogelijk is.

En voor het overige stap voor stap naar een semi-professionele aanpak. Waar jongeren bij betrokken worden, hun ouders en buurt- en dorpsgenoten komen kijken en er mogelijk een vorm van gemeenschapsgevoel rond kan ontstaan. En je een loser bent als je op je eentje nog ergens een lawinepijl afsteekt.

Meten is weten, toch?

jesse klaver 2Twee blogs terug wierp ik de vraag op of de burger zelfredzamer zou willen zijn. De overheid wil dat graag, want als mensen – langer – hun eigen broek op kunnen houden, dan kun je mogelijk besparen op zorgkosten. Maar is de mens die streeft naar zelfontplooiing en autonomie niet een mythe? In mijn dagelijks werk dringt die vraag zich op als medewerkers burgers ondersteunen die in de problemen zijn gekomen. Die problemen moeten weliswaar opgelost worden, maar die burger heeft het liefst dat een ander dat voor hen doet. Of anders die burger aan de hand neemt door het woud van regels en regelingen.

Uiteraard kloppen mensen die zeer zelfredzaam zijn niet bij ons aan, dus dat geeft een vertekend beeld. Maar duidelijk is dat nog heel veel mensen liever gezegd krijgen wat ze moeten doen, stap voor stap, dan zelf aan de slag te gaan. Deels omdat de wereld  tamelijk complex geworden is en het niet iedereen is gegeven om dat te begrijpen. Maar deels ook omdat het altijd zo gegaan is. Mensen die van hulp van anderen afhankelijk zijn, zijn ermee opgevoed dat anderen voor hen bepalen wat er moet gebeuren. Toch vinden we dat iedereen veel meer zijn eigen boontjes moet kunnen doppen.

Het paradoxale is dat we het met een andere pet op heel normaal vinden dat we voor mensen hun toekomst uitstippelen. Werkgevers laten medewerkers die vast dreigen te lopen een assessment doen. Net als bij sommige vacatures. Dat is een hele bedrijfstak geworden: Human Resource Management. Het menselijk vermogen zo efficiënt mogelijk inzetten. Bij een assessment word je door psychologen binnenstebuiten gekeerd en krijg je een keurig verslag hoe je in elkaar zit, waar je kracht zit en waar je zwakte. En of je wel of niet in een bepaald profiel voor een functie past.

Waar het ongemak zit is de trend om steeds meer over te schakelen op zelfsturing van medewerkers. Niet iedereen past in het profiel van zo’n medewerker om met een grote mate van vrijheid zelf het werk te organiseren. “Zeg me maar wat ik moet doen, en dan doe ik het wel.” En vaak ook goed. Toch willen we meer zelfsturing. Dat verhoogt de flexibiliteit, de organisatie wordt wendbaarder en kan sneller reageren op maatschappelijke ontwikkelingen. Net als bij die zelfredzame burger.

Kortom, het schuurt een beetje, die druk naar meer zelfsturing. We vinden aan de ene kant dat iedereen dat zou moeten kunnen. Sterker nog: mensen zouden er heel erg blij van worden. Maar aan de andere kant hebben we een hele batterij psychologen die mensen doorlichten en dan concluderen dat niet iedereen daar geschikt voor is.

Het beeld van die zelfredzame burger is een soort nabeeld van het min of meer romantische mensbeeld van het IK-tijdperk waarbij iedereen streefde naar zelfverwerkelijking. Tegelijkertijd testen en screenen we mensen om goed te kunnen bepalen in welk vakje ze het beste passen. Mogelijk dat je dan in dat vakje tot zelfverwerkelijking komt, maar dat voelt toch een beetje  schraal.

Dat screenen, en testen van mensen begint tegenwoordig al heel vroeg. Soms al op de peuterspeelzaal, maar zeker in groep 1. Met testjes die onafhankelijk van de opvattingen van de leerkracht de sterke en zwakke kanten van leerlingen boven halen. Aan het eind van de basisschool heb je nog amper een Cito-test nodig. Het voortgezet onderwijs is daarna in feite één doorlopend testlab. Elke stap in een bepaalde beroeps- of studierichting komt voort uit de voorgaande resultaten. Lastig voor leerlingen met een heel brede belangstelling, maar de meesten stromen door naar beroepsonderwijs of studie waar zij precies in passen. Zelf kiezen is er in feite helemaal niet bij. School, ouders en testende adviesbureaus stippelen je toekomst uit.

Natuurlijk is het heel fijn als door dat doorlopende testen en toetsen talenten van leerlingen tijdig worden opgemerkt en school- of beroepskeuze niet bepaald wordt door het vooroordeel van leerkrachten op basis van het milieu, het beroep of de herkomst van de ouders. Vooral voor kinderen van laagopgeleide ouders die geen verstand hebben van het vervolgonderwijs is dat een zegen.

De tijd dat arbeiderskinderen per definitie in het voetspoor van hun ouders traden is – in principe –  voorbij. Hoewel het natuurlijk wel opvallend is dat het gros van de antenkinderen toch op het VMBO terecht komt. Misschien is dat nog een onvolkomenheid? In ieder geval vindt Aleid Truijens in de Volkskrant dat Jesse Klaver het onderwijs onrecht aan doet als hij pleit voor minder testen en toetsen. Want, zo stelt zij: als de jonge Jesse op school, als kind van een werkende alleenstaande moeders half-Indisch, half-Marokkaans, beter was getest, dan was hij mogelijk de econoom geweest die hij nu zo hard naast zich nodig heeft. Want hoewel zijn pleidooi tegen economisme misschien hout snijdt, hij kan het niet hard maken.

Het is de vraag of Jesse kansen gemist heeft door zijn achtergrond. Weliswaar heeft hij de lange route van de sociaal klimmer gevolgd, maar uiteindelijk de hogeschool afgerond en zelfs nog een jaar politicologie gestudeerd. Dat had ook economie kunnen zijn, en mogelijk had hij dat af kunnen maken. Maar hij koos voor de politiek. En doet dat als jongste fractievoorzitter ooit niet slecht. Toch?

Maar stel dat hij gedurende zijn schoolloopbaan wel beter was getest en getoetst en zo stap voor stap naar de opleiding doorgeleid die naadloos paste bij zijn talenten. Heel misschien was hij dan de econoom geweest die Truijens zo node mist aan de zijde van Jesse. Zouden we dan geen kleurrijke en charmante politicus hebben gemist aan de zijde van die wellicht wat saaie econoom?  Want Jesse is Jesse door zijn levensloop. Misschien wel gegroeid tegen de verdrukking in. De biografieën van heel veel sociale klimmers ziet er zo uit: Aboutaleb, Marcouch.

Ik pleit niet voor een verkapt sociaal darwinisme waar door strijd de sterksten komen bovendrijven. Maar een sterke geleiding door permanente testen zodat mensen via de kortste route in het meest geschikte vakje terecht komen voelt ook niet goed. Mensen moeten fouten kunnen maken, vergissingen. Ze moeten kunnen stapelen als de instap in hoger onderwijs griezelig voelt omdat niemand in de familie een hogeschool of universiteit van binnen heeft gezien.

De efficiency in het onderwijs met zijn enorme studiedruk, de keuze voor een beroep of profiel op heel jonge leeftijd waar je amper meer van af kunt wijken zonder kostbare studietijd te verliezen vergen inderdaad een heel goede ondersteuning van leerlingen hierin. Dus testen en nog eens testen. Maar dan was Jesse niet de huidige Jesse geweest. Misschien wel econoom, maar mogelijk een kleurloze universiteitsdocent en niet de inspirerende jonge hond van nu.